Cauterisatiebediening voor 2.1 CX-naalden
1� Houd de knop Thaw (Ontdooien) ingedrukt om toegang te krijgen tot de Advanced Thaw Controls
(Geavanceerde ontdooibediening)�
2� Druk op de functieknop Cautery (Cauterisatie) op het menu Advanced Thaw Control (Geavanceerde
ontdooibediening) om het scherm Cautery Control (Cauterisatiebediening) te openen (scherm 33)� Er verschijnt
een bevestigingsbericht (scherm 37)�
3� Druk op de gewenste naaldpoort (A of B) op elk kanaal met een naald die u wilt volgen� De cauterisatiefunctie
kan per kanaal bij slechts één naald op een bepaald moment worden geactiveerd.
OPMERKING: Er kunnen maximaal vier (4) naalden tegelijk worden gebruikt voor de cauterisatiefunctie.
OPMERKING: De duur van de cauterisatiefunctiefase voor naalden van het 2,1 CX-typ e kan worden gekozen van
30 seconden tot 3 minuten, instelbaar in stappen van 30 seconden� Als een 2,1 CX-type is aangesloten, kunt u in
een vervolgkeuzemenu de duur van de cauterisatiefunctie selecteren�
4� Selecteer de duur van de cauterisatiefunctie in het vervolgkeuzemenu�
5� Druk op de knop Start om de trajectablatie (cauterisatie) te starten�
• Tijdens de fase van het opwarmen van de naald geeft het scherm Cautery Control (Cauterisatiebediening)
een draaiende opwarmingsindicator weer (scherm 38)�
• Als de drempeltemperatuur van de cauterisatiefunctie is bereikt, begint de cauterisatie automatisch�
o De timer geeft Cauterisatie weer (scherm 39)�
o Het scherm Cautery Control (Cauterisatiebediening) geeft het geschatte temperatuurbereik voor de
naaldschacht weer�
OPMERKING: De schachttemperatuur wordt weergegeven als een temperatuurbereik, omdat weefsel- en
procedurele variabelen de temperatuur beïnvloeden�
• Wanneer de cauterisatiefunctie is beëindigd, geeft de timer de status Gestopt aan en geeft de
temperatuurdisplay aan dat de naald bezig is af te koelen�
6� Druk indien gewenst op de knop Start om de trajectablatie opnieuw te starten op andere delen van het naaldtraject�
7� Verwijder de naald voorzichtig nadat de trajectablatie is voltooid�
WAARSCHUWING: Zorg voor voldoende ontdooiing of koeling voordat u probeert naalden uit de patiënt te
verwijderen�
• Als de naald blijft steken, draai dan lichtjes aan de naald en trek de naald langzaam terug�
• Let tijdens het verwijderen van de naald op de 10 mm brede actieve zone-indicator op de naald als
ondersteuning bij het verwijderen van de naald� De Actieve zone-indicator is een gemarkeerde band langs
de naaldschacht, en bevindt zich op 20 mm distaal van het verwarmingsgedeelte van de naald�
Geavanceerde bedieningselementen voor kanalen
De Geavanceerde bedieningselementen voor kanalen bieden voor elk kanaal de mogelijkheid om het type van de
naald voor het geselecteerde kanaal te wijzigen, twee kanalen aan elkaar te koppelen en meervoudige bevriezings-/
ontdooicycli te programmeren�
Bedieningselement Naaldtype selecteren
1� Om het naaldtype voor een kanaal te wijzigen, houdt u de knop Channel (Kanaal) ingedrukt om de
Geavanceerde bedieningselementen voor kanalen voor dat kanaal te openen (scherm 40)�
2� Selecteer het juiste naaldtype in het vervolgkeuzemenu�
3� Druk op de knop OK�
539
Black (K) ∆E ≤5.0