om deze los te maken van de canule. Herhaal daarna de vulproce-
dure. Als deze procedure geen effect heeft, mag u de canule niet
gebruiken.
8.2
De patiënt voorbereiden
Ga na dat de patiënt vóór inbrengen of opnieuw inbrengen optimaal
van zuurstof is voorzien. Buig het hoofd van de patiënt iets naar achte-
ren, indien mogelijk, om het inbrengen te vergemakkelijken.
Voor het geval er complicaties optreden tijdens het inbrengen of op-
nieuw inbrengen dienen de juiste veiligheidsmaatregelen te worden
getroffen (bijv. een tracheadilatator of canule met een kleinere diame-
ter bij de hand houden).
8.3
De canule inbrengen
Verifieer vóór het inbrengen dat de tip van de obturator niet per ongeluk
in het distale einde van de canule is gestoken. Dit kan worden vermeden
door de canule en obturator tegelijkertijd met één hand vast te houden.
Met de obturator correct ingevoerd in de canule brengt u een hoeveel-
heid in water oplosbare smerende gel ter grootte van een erwt aan op
de punt, zonder de opening van de canule te blokkeren.
Buig het hoofd van de patiënt iets naar achteren en breng, met de
stoma vrij toegankelijk, de canule en obturator (met gesmeerde tip)
in de stoma van de patiënt in, tot het schild contact maakt met het
huidoppervlak. Trek daarna onmiddellijk de obturator uit de canule om
de luchtweg door de canule te openen.
8.4
Na inbrenging van de canule
Zet de canule vast met de halsband door één uiteinde van de hals-
band (9) door de opening in het schild (3) te steken, wikkel de band
rond de hals van de patiënt en trek het andere uiteinde van de hals-
band door de tegenovergestelde opening in het schild. Ga na dat de
band strak zit en dat de canule vastzit om beweging tijdens klinisch
gebruik te voorkomen.
Voor tracheostomiecanules met H
•
Wanneer de canule goed op zijn plaats zit, vult u de H
met steriel water via de pilootklep met behulp van een injectiespuit.
•
Vul de spuit met 5 ml steriel water.
•
Gebruik de techniek van het minimale lek of minimale occlusie-
ve volume bij het vullen van de cuff om te zorgen voor een adequate
afsluiting van de trachea.
•
Noteer het volume dat bij de individuele patiënt is gebruikt om
de H
O Cuff te vullen.
2
•
Verifieer de positie en werking van de canule (zie hoofdstuk
6 Waarschuwingen). Verander de positie van de canule niet als de
H
O Cuff is gevuld, omdat daarbij de stoma en/of het slijmvlies van de
2
trachea beschadigd kunnen raken.
O Cuff:
2
NL
O Cuff
2
143