Voorbereiden/Spoelen Van Het Distale Verlengstuk; Plaatsing Van Het Distale Verlengstuk; Tabel 3 - Aanbevolen Beeldvormingsschema Voor Endoprothesepatiënten; Inbrengen Van De Modelleerballon In Het Distale Verlengstuk - Optioneel - COOK Medical Zenith Alpha Mode D'emploi

Endoprothèse vasculaire thoracique
Masquer les pouces Voir aussi pour Zenith Alpha:
Table des Matières

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 72
De hulpcomponenten behorend bij de Zenith Alpha thoracale endovasculaire
prothese zijn compatibel met voerdraden met een diameter van 0,035 inch. Met
extra proximale main body-componenten kan het door de prothese bedekte
gebied proximaal verlengd worden. Distale verlengstukken worden gebruikt om
het distale deel van een endovasculaire prothese in situ te verlengen of om de
overlap tussen de prothesecomponenten te verlengen.

10.2.1 Voorbereiden/spoelen van het distale verlengstuk

1. Verwijder het binnenstilet met geel aanzetstuk uit de tip van de dilatator.
Controleer of de Captor huls zich binnen de Captor hemostaseklep bevindt;
verwijder de Captor huls niet. (Afb. 4)
2. Houd de distale tip van het systeem omhoog en spoel via de
hemostaseklep totdat er vloeistof uit de tip van de introducersheath komt.
(Afb. 5) Ga door met spoelen totdat er 60 mL spoeloplossing door het
hulpmiddel geïnjecteerd is. Stop met injecteren en draai de afsluitkraan op
de verbindingsslang dicht.
NB: Voor het spoelen van de prothese wordt vaak gehepariniseerd
fysiologisch zout gebruikt.
3. Sluit een spuit met gehepariniseerd fysiologisch zout aan op het aanzetstuk
op de blauwe rotatiehandgreep. (Afb. 6) Spoel totdat er vloeistof uit de
distale zijpoorten en de dilatatortip komt.
4. Drenk steriele gazen in fysiologisch zout en neem de Flexor
introducersheath ermee af om de hydrofiele coating te activeren. Maak
zowel de sheath als de dilatator royaal nat.

10.2.2 Plaatsing van het distale verlengstuk

1. Puncteer de geselecteerde arterie op de gebruikelijke wijze met een
18 gauge introductienaald. Een alternatief is de voerdraad in situ te
gebruiken die al eerder is gebruikt om het introductiesysteem/prothesen in
te brengen. Breng na entree in het vat het volgende in:
• Voerdraad – (standaard 0,035 inch, 260/300 cm, 15 mm J-tip of Bentson).
• Geschikte maat sheath (bijv. 5 Fr).
• Pigtail-spoelkatheter (vaak een maatbepalingskatheter met radiopake
strepen; bijv. de Cook CSC-20 centimeter-maatbepalingskatheter).
2. Voer angiografie uit op het juiste niveau. Als u gebruikmaakt van
radiopake markeringen, past u de positie indien nodig aan en herhaalt u
de angiografie.
3. Zorg dat het prothesesysteem gevuld is met gehepariniseerd fysiologisch
zout en dat alle lucht eruit verdreven is.
4. Geef systemische heparine. Spoel alle katheters en voerdraden met
gehepariniseerd fysiologisch zout. Spoel katheters door en bevochtig
voerdraden opnieuw iedere keer na een verwisseling.
5. Vervang de standaardvoerdraad door een stijve LESDC-voerdraad van
0,035 inch, 260/300 cm en voer deze via de katheter op tot aan de
aortaboog.
6. Verwijder de pigtail-spoelkatheter en de sheath.
NB: Op dit moment kan de tweede a. femoralis worden aangeprikt om
de spoelkatheter te plaatsen. In plaats hiervan kunt u een brachiale
benadering overwegen.
7. Breng het zojuist bevochtigde introductiesysteem in over de voerdraad en
voer het op totdat de gewenste positie voor de prothese is bereikt. Zorg
dat het distale verlengstuk de distale component over een afstand van
minimaal drie stents overlapt (plus de distale onbedekte stent).
LET OP: Om verdraaiing van de endovasculaire prothese te vermijden,
mag het introductiesysteem tijdens het inbrengen nooit gedraaid
worden. Laat het hulpmiddel op natuurlijke wijze de bochten en
kronkels van de vaten volgen.
NB: Op lichaamstemperatuur wordt de dilatatortip zachter.
NB: Om het inbrengen van de voerdraad in het introductiesysteem
te vergemakkelijken, kan het nodig zijn de dilatatortip van het
introductiesysteem enigszins recht te buigen.
8. Controleer de positie van de voerdraad in de aortaboog. Zorg dat de
prothese op de juiste plaats ligt.
9. Zorg dat de Captor hemostaseklep op de Flexor introducersheath linksom
naar de open stand gedraaid is. (Afb. 7)
10. Stabiliseer de grijze pusher (schacht van het introductiesysteem) en trek de
sheath terug totdat de prothese geheel ontplooid is en het klepsamenstel
met de Captor huls aan de zwarte grijper wordt gekoppeld. (Afb. 8)
LET OP: Tijdens het terugtrekken van de sheath of de voerdraad
kunnen de anatomische situatie en de positie van de prothese
veranderen. Bewaak de positie van de prothese continu en controleer
de positie waar nodig met een angiogram.
NB: Als er erg veel problemen worden ondervonden bij pogingen de
sheath terug te trekken, manoeuvreer het hulpmiddel dan in een minder
gedraaide positie waardoor de sheath wel kan worden teruggetrokken. Trek
de sheath heel voorzichtig terug tot hij net begint te bewegen en stop. Ga
terug naar de oorspronkelijke positie en ga door met ontplooien.
11. Controleer de positie van de prothese en pas deze zo nodig in voorwaartse
richting aan. Controleer de positie van de prothese nogmaals d.m.v.
angiografie.
12. Houd de zwarte grijper vast en draai de zwarte veiligheidsvergrendelingsknop
in de richting van de pijl totdat een lichte klik voelbaar is, wat erop wijst dat
de blauwe rotatiehandgreep is geactiveerd. (Afb. 9) Ga na of de zwarte
veiligheidsvergrendelingsknop in de ontgrendelde stand staat.
13. Draai de blauwe rotatiehandgreep onder doorlichting in de richting van
de pijl totdat u een aanslag voelt. (Afb. 10) Dit geeft aan dat het proximale
uiteinde van de prothese geopend is en dat de distale bevestiging aan de
introducer is ontgrendeld.
NB: Als de blauwe rotatiehandgreep stopt voordat de draaiing voltooid is,
controleert u de stand van de zwarte veiligheidsvergrendelingsknop en
draait u deze zo nodig linksom naar de ontgrendelde stand.
NB: Als de zwarte veiligheidsvergrendelingsknop van het systeem wordt
verwijderd nadat hij linksom is gedraaid naar de ontgrendelde stand, blijft
de blauwe rotatiehandgreep functioneren. Ga verder met de procedure.
NB: Als er problemen worden ondervonden bij het draaien van de
blauwe rotatiehandgreep, raadpleeg dan hoofdstuk 12, PROBLEMEN
MET ONTGRENDELING voor instructies over hoe u de rotatiehandgreep
demonteert.
Tabel 3 – Aanbevolen beeldvormingsschema voor endoprothesepatiënten
Vóór de procedure
Tijdens procedure
1 maand
Na maand 6
Na maand 12 (daarna jaarlijks)
1
Beeldvorming moet binnen de 6 maanden voorafgaand aan de ingreep plaatsvinden.
2
Voor patiënten die lijden aan nierinsufficiëntie of die anderszins niet in staat zijn CT met contrast te ondergaan, kan MRI-beeldvorming worden gebruikt, met transoesofageale
echocardiografie als aanvullende optie voor het geval de MRI-beeldvorming niet optimaal is. Bij endolekkage type I of III worden onmiddellijk ingrijpen en extra controles na de ingreep
aanbevolen. Zie hoofdstuk 11.5, Extra controle en behandeling.
116
14. Verwijder het gehele binnendeel van het introductiesysteem en laat de
15. Sluit de Captor hemostaseklep op de Flexor introducersheath door hem
10.2.3 Inbrengen van de modelleerballon in het distale
verlengstuk – optioneel
1. Bereid de modelleerballon als volgt voor en/of volgens de instructies van
• Spoel het voerdraadlumen met gehepariniseerd fysiologisch zout.
• Verwijder alle lucht uit de ballon.
2. Open als voorbereiding op het inbrengen van de modelleerballon de
3. Voer de modelleerballon op over de voerdraad en door de Captor
4. Draai de Captor hemostaseklep rond de modelleerballon met lichte druk
5. Expandeer de modelleerballon in het gebied van de overlap met verdund
6. Trek de modelleerballon terug tot de distale fixatieplaats en vul hem.
7. Draai de Captor hemostaseklep los, verwijder de modelleerballon
8. Draai de Captor hemostaseklep rond de angiografiekatheter met lichte
9. Verwijder of vervang alle stijve voerdraden opdat de aorta zijn natuurlijke

10.2.4 Afrondend angiogram

1. Breng de angiografiekatheter in een positie net boven het niveau van
2. Controleer op het afrondende angiogram of er geen sprake is van
3. Verwijder de sheaths, voerdraden en katheters.
4. Herstel de bloedvaten en sluit de wonden op de gebruikelijke wijze voor
11 RICHTLIJNEN VOOR BEELDVORMEND ONDERZOEK EN
POSTOPERATIEVE CONTROLE

11.1 Algemeen

• Het functioneren van endovasculaire prothesen op lange termijn is nog niet
vastgesteld. Alle patiënten dienen er na endovasculaire behandeling op
te worden gewezen dat voor hun gezondheid en het beoordelen van het
functioneren van hun endovasculaire prothese levenslange, regelmatige
controle vereist is. Patiënten met specifieke klinische verschijnselen (zoals
endolekkage, een groeiend aneurysma of ulcus of veranderingen in structuur
of positie van de endovasculaire prothese) dienen intensiever te worden
gecontroleerd. De patiënten dienen te weten dat het belangrijk is zich aan het
controleschema te houden. Dat geldt voor de controles in het eerste jaar na de
ingreep maar ook voor de jaarlijkse controles daarna. De patiënt moet worden
ingelicht dat regelmatige en consistente controle van wezenlijk belang is om
de veiligheid en de effectiviteit van de endovasculaire behandeling van het
thoracale aneurysma of ulcus te blijven waarborgen.
• De arts dient elke patiënt afzonderlijk te evalueren en controles af te spreken
die zijn afgestemd op de behoeften en de situatie van die individuele patiënt.
Het aanbevolen beeldvormingsschema staat in tabel 3. Dit schema bevat de
minimumeisen waaraan controle van de patiënt moet voldoen en moet ook
worden aangehouden als de patiënt geen klinische verschijnselen heeft (bijv.
pijn, gevoelloosheid, zwakte). Patiënten met specifieke klinische verschijnselen
(zoals endolekkage, een groeiend aneurysma of ulcus, of veranderingen
in structuur of positie van de stentprothese) dienen frequenter te worden
gecontroleerd.
• De jaarlijkse radiologische controle moet röntgenfoto's van het thoracale
hulpmiddel en CT-onderzoek zowel met als zonder contrast omvatten. Als
er vanwege niercomplicaties of andere factoren geen contrastmiddelen
kunnen worden gebruikt, kan de controle op endolekkage worden uitgevoerd
m.b.v. röntgenfoto's van het thoracale hulpmiddel en CT zónder contrast in
combinatie met transoesofageale echocardiografie.
• De combinatie van CT-onderzoek met en zonder contrast levert informatie
op over migratie van het hulpmiddel, veranderingen in de diameter van
het aneurysma of de diepte van het ulcus, endolekkage, doorgankelijkheid,
kronkeligheid, ziekteprogressie, fixatielengte en andere morfologische
veranderingen.
• De röntgenfoto's van de thoracale prothese geven informatie over migratie
van het hulpmiddel en de integriteit van het hulpmiddel (losraken van
componenten, stentbreuk en loslaten van weerhaakjes), wat afhankelijk van de
kwaliteit van de scan op CT soms niet te zien is.
In tabel 3 staan de minimale eisen voor radiologische controle bij follow-up van
patiënten met de Zenith Alpha thoracale endovasculaire prothese. Patiënten bij
wie intensievere controle nodig is, dienen tussentijds te worden geëvalueerd.
Angiogram
(met en zonder contrast)
X
sheath en de voerdraad op hun plaats zitten.
LET OP: Om verstrikking in eventuele in situ achtergebleven katheters
te voorkomen, moet het introductiesysteem tijdens het terugtrekken
geroteerd worden.
rechtsom te draaien totdat hij niet verder kan.
de fabrikant:
Captor hemostaseklep door deze linksom te draaien. (Afb. 7)
hemostaseklep van het introductiesysteem tot het niveau van de overlap
tussen de distale component / het distale verlengstuk. Houd de sheath
goed in positie.
rechtsom vast.
LET OP: Vul de ballon in de aorta niet buiten de prothese.
contrastmiddel (volgens aanwijzingen van de fabrikant); begin proximaal
en werk in distale richting.
LET OP: Bevestig vóór herpositioneren dat de ballon helemaal leeg is.
en vervang deze door een angiografiekatheter voor het maken van
afrondende angiogrammen.
druk rechtsom vast.
vorm weer kan aannemen.
de endovasculaire prothese. Maak een angiogram om de juiste positie
te bevestigen. Controleer de doorgankelijkheid van de uit de aortaboog
ontspringende vaten en de truncus coeliacus.
endolekkage of knikken, of de proximale en distale gouden radiopake
markering zich in een positie bevinden die toereikende overlap tussen de
componenten aanduidt en of er voldoende protheselengte is om in de
loop der tijd een minimale proximale en distale afdichting van 20 mm te
handhaven.
NB: Als er endolekkage of andere problemen worden geconstateerd,
raadpleegt u hoofdstuk 10.2, Hulpcomponenten: Distaal verlengstuk.
operaties.
CT
X
1
X
2
X
2
X
2
Röntgenfoto's van het thoracale
hulpmiddel
X
X
X

Publicité

Table des Matières
loading

Table des Matières