Afrondend Angiogram; Extra Hulpmiddelen; Algemene Gebruiksinformatie; Distale Verlengstukken - COOK Medical ZENITH ALPHA Mode D'emploi

Endoprothèse vasculaire thoracique
Masquer les pouces Voir aussi pour ZENITH ALPHA:
Table des Matières

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 60
6. Trek de modelleerballon zo nodig terug tot aan de overlap van de proximale
component en distale component en vul de ballon.
7. Trek de modelleerballon terug tot de distale fixatieplaats en vul hem.
8. Open de Captor-hemostaseklep, verwijder de modelleerballon en vervang
deze door een angiografiekatheter voor het maken van afrondende
angiogrammen.
9. Draai de Captor-hemostaseklep rond de angiografiekatheter met lichte druk
rechtsom vast.
10. Verwijder of vervang alle stijve voerdraden zodat alle aorta zijn natuurlijke
vorm weer kan aannemen.

Afrondend angiogram

1. Positioneer de angiografiekatheter net boven het niveau van de
endovasculaire prothese. Maak een angiogram om de juiste positie te
bevestigen. Controleer de doorgankelijkheid van de uit de aortaboog
ontspringende vaten en de plexus coeliacus.
2. Bevestig dat er geen sprake is van endolekkage of knikken en controleer
de positie van de proximale gouden radiopake markeringen. Verwijder de
sheaths, de voerdraden en de katheters.
Nb: Als er endolekkage of andere problemen worden waargenomen,
raadpleeg dan hoofdstuk 10.2, Extra hulpmiddelen.
3. Herstel de bloedvaten en sluit de wond op gebruikelijke chirurgische wijze.

10.2 Extra hulpmiddelen

Algemene gebruiksinformatie

Onnauwkeurigheden bij de selectie van de maat of de plaatsing van het
hulpmiddel, veranderingen of anatomische variaties bij de patiënt of complicaties
tijdens de ingreep kunnen het noodzakelijk maken extra endovasculaire prothesen
of verlengstukken te plaatsen. Ongeacht welk hulpmiddel geplaatst wordt, de
procedure(s) op zich is/zijn vergelijkbaar met de eerder beschreven en vereiste
manoeuvres. Het is cruciaal de voerdraadtoegang in stand te houden.
Tijdens het gebruik van de extra hulpmiddelen van de Zenith Alpha thoracale
endovasculaire prothese dienen standaardtechnieken voor plaatsing van arteriële
toegangssheaths, geleidekatheters, angiografiekatheters en voerdraden te worden
toegepast.
De extra hulpmiddelen behorend bij de Zenith Alpha thoracale endovasculaire
prothese is compatibel met voerdraden met een diameter van 0,035 inch (0,89 mm).
Met extra proximale main body-componenten kan het door de prothese bedekte
gebied proximaal verlengd worden.

10.2.1 Distale verlengstukken

Distale verlengstukken worden gebruikt om het distale deel van een in-situ-
endovasculaire prothese te verlengen of een de prothesecomponenten over een
langer traject te laten overlappen.

Voorbereiden/spoelen van het distale verlengstuk

1. Verwijder het binnenstilet met geel aanzetstuk uit de tip van de dilatator.
Controleer of de Captor-huls in de Captor-hemostaseklep is ingebracht; de
Captor-huls mag niet verwijderd worden (afb. 4).
2. Houd de distale tip van het systeem in de hoogte en spoel de hemostaseklep
door (afb. 5) door tot er vloeistof uit de tip van de introducer-sheath komt.
Ga door met spoelen totdat er in totaal 60 ml spoelvloeistof door het
hulpmiddel geïnjecteerd is. Stop met injecteren en draai de afsluitkraan op de
verbindingsslang dicht.
Nb: Voor het spoelen van de prothese wordt vaak gehepariniseerd fysiologisch
zout gebruikt.
3. Sluit een spuit met gehepariniseerd fysiologisch zout aan op het aanzetstuk
van de rotatiehandgreep (afb. 6). Spoel totdat er vloeistof uit de distale
zijpoorten en de dilatatortip komt.
4. Drenk steriele gazen in fysiologisch zout en neem de Flexor-introducersheath
ermee af om de hydrofiele coating te activeren. Maak zowel de sheath als de
dilatator royaal nat.

Plaatsing van het distale verlengstuk

1. Puncteer de geselecteerde arterie op de gebruikelijke wijze met een 18 gauge
introductienaald. Een alternatief is de in situ-voerdraad te gebruiken die al
eerder is gebruikt om het introductiesysteem/de prothese in te brengen. Breng
na entree in het vat het volgende in:
• Voerdraad – standaard 0,035 inch (89 mm), 260/300 cm, 15 mm J-tip- of
Bentson-voerdraad.
• Geschikte maat sheath (bijv. 5,0 French).
• Pigtail-spoelkatheter (vaak een maatbepalingskatheter met radiopake
strepen; bijv. de Cook CSC-20 centimeter-maatbepalingskatheter).
2. Maak een angiogram op het juiste niveau. Pas met eventuele radiopake
markeringen de positie aan indien nodig en herhaal de angiografie.
3. Zorg dat het prothesesysteem gevuld is met gehepariniseerd fysiologisch zout
en dat alle lucht eruit verdreven is.
4. Geef systemische heparine. Spoel alle katheters en voerdraden met
gehepariniseerd fysiologisch zout. Dit moet worden herhaald na elke
vervanging.
5. Vervang de standaardvoerdraad door een stijve LESDC-voerdraad van 0,035 inch
(89 mm), 260/300 cm en voer deze op via de katheter tot in de aortaboog.
6. Verwijder de pigtail-spoelkatheter en spoel de katheter en de sheath.
Nb: Op dit moment kan de tweede a. femoralis worden aangeprikt om de
spoelkatheter te plaatsen. Een eventueel alternatief is een benadering via de a.
brachialis.
7. Breng het zojuist bevochtigde introductiesysteem in over de voerdraad en
voer het op totdat de gewenste positie voor de prothese is bereikt. Zorg dat er
minimaal drie stents overlappen (plus de distale onbedekte stent).
LET oP: om torsie van de endovasculaire prothese te vermijden, mag het
introductiesysteem tijdens de procedure nooit geroteerd worden. Laat
het hulpmiddel op natuurlijke wijze de bochten en kronkels van de vaten
volgen.
Nb: Op lichaamstemperatuur wordt de dilatatortip zachter.
Nb: Om het inbrengen van de voerdraad in het introductiesysteem te
vergemakkelijken, kan het nodig zijn de dilatatortip van het introductiesysteem
enigszins recht te buigen.
8. Bevestig de positie van de voerdraad in de aortaboog. Zorg dat prothese op de
juiste plaats ligt.
9. Zorg dat de Captor-hemostaseklep op de Flexor-introducersheath linksom
naar de open stand gedraaid is (afb. 7).
10. Stabiliseer de grijze pusher (schacht van het introductiesysteem) en trek de
sheath terug totdat de prothese geheel ontplooid is en het klepsamenstel met
de Captor-huls koppelt met de zwarte grijper (afb. 8).
LET oP: Tijdens het terugtrekken van de sheath kan de anatomische
situatie en de positie van de prothese veranderen. bewaak de positie
van de prothese continu en controleer de positie waar nodig met een
angiogram.
Nb: Als er erg veel problemen worden ondervonden bij pogingen de sheath
terug te trekken, manoeuvreer het hulpmiddel dan in een minder gedraaide
positie waardoor de sheath wel kan worden teruggetrokken. Trek de sheath
heel voorzichtig terug tot hij net begint te bewegen en stop. Ga terug naar de
oorspronkelijke positie en ga door met ontplooien.
86
11. Controleer de positie van de prothese; pas deze zo nodig aan door de prothese
naar voren te schuiven. Controleer de positie van de prothese nogmaals d.m.v.
angiografie.
12. Houd de zwarte grijper vast en draai de zwarte veiligheidsvergrendelingsknop
in de richting van de pijlen om de blauwe rotatiehandgreep te activeren
(afb. 9).
13. Draai de blauwe rotatiehandgreep onder doorlichting in de richting van de
pijl totdat u een stop voelt (afb. 10). Dit geeft aan dat het proximale uiteinde
van de prothese geopend is en dat de distale aanhechting aan de introducer is
ontgrendeld.
Nb: Als er problemen worden ondervonden bij het draaien van de
blauwe rotatiehandgreep, raadpleeg dan hoofdstuk 12, oPLoSSEN
VaN PRobLEMEN MET oNTGRENDELING voor instructies over hoe u de
rotatiehandgreep demonteert.
Nb: Controleer of alle trigger wires verwijderd zijn voordat het
introductiesysteem wordt teruggetrokken.
14. Verwijder het gehele binnendeel van het introductiesysteem en laat de sheath
en de voerdraad achter in de prothese.
LET oP: om verstrikking van eventuele in de patiënt achtergebleven
katheters te voorkomen moet het introductiesysteem tijdens het
terugtrekken geroteerd worden.
15. Sluit de Captor-hemostaseklep op de Flexor-introducersheath door hem
rechtsom te draaien totdat hij niet verder kan.
Inbrengen van de modelleerballon in het distale verlengstuk —
optioneel
1. Bereid de modelleerballon als volgt voor en/of zoals aangeven door de
fabrikant.
• Spoel het voerdraadlumen met gehepariniseerd fysiologisch zout.
• Verwijder alle lucht uit de ballon.
2. Draai als voorbereiding op het inbrengen van de modelleerballon de Captor-
hemostaseklep linksom open (afb. 7).
3. Voer de modelleerballon op over de voerdraad en door de Captor-
hemostaseklep van het introductiesysteem, tot het niveau waar de distale
component en het distale verlengstuk overlappen. Houd de sheath goed in
positie.
4. Draai de Captor-hemostaseklep rond de modelleerballon met lichte druk
rechtsom vast.
LET oP: Vul de ballon in de aorta niet buiten de prothese.
5. Expandeer de modelleerballon in het gebied van de overlap met verdund
contrastmiddel (volgens aanwijzingen van de fabrikant); begin proximaal en
werk in distale richting.
LET oP: bevestig vóór herpositioneren dat de ballon helemaal leeg is.
6. Trek de modelleerballon terug tot de distale fixatieplaats en vul hem.
7. Draai de Captor-hemostaseklep los, verwijder de modelleerballon en
vervang deze door een angiografiekatheter voor het maken van afrondende
angiogrammen.
8. Draai de Captor-hemostaseklep rond de angiografiekatheter met lichte druk
rechtsom vast.
9. Verwijder of vervang alle stijve voerdraden opdat de aorta zijn natuurlijke
vorm weer kan aannemen.
Afrondend angiogram
1. Positioneer de angiografiekatheter net boven het niveau van de
endovasculaire prothese. Maak een angiogram om de juiste positie te
bevestigen. Controleer de doorgankelijkheid van de uit de aortaboog
ontspringende vaten.
2. Bevestig dat er geen sprake is van endolekkage of knikken en controleer de
positie van de proximale en distale gouden radiopake markeringen. Verwijder
de sheaths, de voerdraden en de katheters.
3. Herstel de bloedvaten en sluit de wond op gebruikelijke chirurgische wijze.
11 RICHTLIJNEN VOOR BEELDVORMEND ONDERZOEK EN
POSTOPERATIEVE CONTROLE

11.1 Algemeen

• Hoe endovasculaire prothesen op de lange termijn functioneren,
is nog niet vastgesteld. alle patiënten dienen er na endovasculaire
behandeling op te worden gewezen dat voor hun gezondheid en het
beoordelen van het functioneren van hun endovasculaire prothese
levenslange, regelmatige follow-up vereist is. Patiënten met specifieke
klinische verschijnselen (zoals endolekkage, een groeiend aneurysma of ulcus
of veranderingen in structuur of positie van de endovasculaire prothese)
dienen intensiever te worden gecontroleerd. De patiënten dienen te weten
dat het belangrijk is zich aan het controleschema te houden. Dat geldt voor de
controles in het eerste jaar na de ingreep maar ook voor de jaarlijkse controles
daarna. De patiënten dient te worden verteld dat regelmatige en consistente
controle van wezenlijk belang is om de veiligheid en de effectiviteit van de
endovasculaire behandeling van aneurysmata of ulcera van de thoracale aorta
te blijven waarborgen.
• De arts dient elke patiënt afzonderlijk te evalueren en controles af te spreken
die zijn afgestemd op de behoeften en de situatie van die individuele patiënt.
Het aanbevolen beeldvormingsschema staat in tabel 3. Dit schema bevat
de minimumeisen waaraan controle van de patiënt moet voldoen en moet
ook worden aangehouden als de patiënt geen klinische verschijnselen heeft
(bijv. pijn, een verdoofd gevoel, slapte). Patiënten met specifieke klinische
verschijnselen (zoals endolekkage, een groeiend aneurysma of ulcus, of
veranderingen in structuur of positie van de stentprothese) dienen frequenter
te worden gecontroleerd.
• De jaarlijkse radiologische controle moet röntgenfoto's van de thoracale
prothese en CT-onderzoek met en zonder contrast omvatten. Als er vanwege
niercomplicaties of andere factoren geen contrastmiddelen kunnen worden
gebruikt, kan de controle op endolekkage worden uitgevoerd m.b.v.
röntgenfoto's van de thoracale prothese en CT zónder contrast in combinatie
met transoesofageale echocardiografie.
• De combinatie van CT-onderzoek met en zonder contrast levert informatie
op over migratie van het hulpmiddel, veranderingen in de diameter van
het aneurysma of de diepte van het ulcus, endolekkage, doorgankelijkheid,
kronkeligheid, ziekteprogressie, fixatielengte en andere morfologische
veranderingen.
• Röntgenfoto's van de thoracale prothese geven informatie over of het
hulpmiddel intact is (losraken van componenten, stentbreuk en loslaten van
weerhaken, wat op CT soms niet te zien is) evenals migratie van de prothese.
I-ALPHA-TAA-1306-436-01

Publicité

Table des Matières
loading

Table des Matières