Tracoe twist 301-P Instructions D'utilisation page 144

8.6.2 Canule bij stabiel stoma vervangen
De witte obturator (15) wordt in een tweede externe reservecanu-
le gemonteerd. Om het glijvermogen te vergroten kan vervolgens
een hoeveelheid glijmiddel ter grootte van een erwt op de spuit van
de obturator en tracheostomiecanulebuis worden aangebracht.
Nu wordt de canule met de obturator door het tracheostoma in
de luchtpijp geleid. Vervolgens moet de obturator direct worden
verwijderd, een interne canule worden ingevoerd en de manchet
worden geblokkeerd (volgens hfdst. 9.3 punt 4).
Indien nodig kan de witte obturator bij maat 07 – 10 ook in combi-
natie met de Seldingerdraad Ø 1,27 ± 0,04 mm gebruikt worden.
De recanuleringsslang is geschikt voor alle maten.
9. Gebruik
9.1 Interne canules vervangen
Als zich in de binnencanule taai secreet verzamelt dat niet kan
worden afgezogen en de luchtdoorgang hindert, dient de bin-
nencanule door een nieuwe c.q. gereinigde binnencanule te
worden vervangen.
Draai de 15 mm connector van de interne canule tegen de klok in
om de canule te verwijderen (C).
Na invoering van een nieuwe interne canule in de externe canule
draait u de 15 mm connector van de interne canule met de klok
mee, tot de connector vastklikt, dat wil zeggen tot de markerin-
gen tegenover elkaar staan (C). Bij de interne canule met ge-
groefde connector gaat u op dezelfde manier tewerk.
9.2 Gevensterde tracheostomiecanules
Ongevensterde interne canules hebben witte 15 mm connec-
toren en worden o.a. bij de beademing van patiënten gebruikt.
Voor het spreken wordt een gevensterde interne canule (blauwe
15 mm connector of blauwe gegroefde connector) in de gevens-
terde externe canule gebruikt en de manchet gedeblokkeerd.
Op de interne canule met venster en 15 mm connector kan dan
een spreekventiel worden gezet. De gebruiksaanwijzing van het
betreffende spreekventiel dient in acht te worden genomen.
De interne canule REF 401 (niet meegeleverd) heeft een geïnte-
greerd spreekventiel. Het ventiel laat de lucht bij de inademing
door de canule in de luchtpijp stromen; bij de uitademing sluit de
klep en stroomt de lucht zowel naast de canule als door het ven-
NL
141