Opgelet! - Daardoor maait de robot niet tot
aan de grens van het gazon en blijft er een
niet gemaaide strook van ca. 20 cm over.
•
Grens van het gazon met verhoogde rand
hoger dan 10 cm
Via de collisiesensoren kan de maairobot
ook botsen op hindernissen lager dan 25 cm.
Daarmee kan eveneens een grens van het
gazon worden vastgelegd. Houd er rekening
mee dat het hierbij een stabiele omranding
met een hoogte van minstens 10 cm betreft
(afbeelding 5e).
5.7.2 Hindernissen
Hindernissen zijn objecten binnen het bereik van
de maaizone. Via de sensoren kan de maairobot
tal van hindernissen herkennen. Zachte, instabiele
en waardevolle voorwerpen moeten eventueel
worden beschermd. Vergelijk daarvoor de hierbo-
ven beschreven mogelijkheden om de grens van
het gazon af te bakenen.
•
Hindernissen met een hoogte van meer
dan 25 cm (afbeelding 5f)
Vaste hindernissen hoger dan 25 cm en met
een minimum breedte van 3 cm, bijv. bomen,
muren, hekken, tuinmeubels enz., worden
herkend door de afstandssensoren (16). Als
de maairobot op een hindernis stuit, dan stopt
hij en zet hij zijn maaiproces voort in een an-
dere richting. Daarbij wordt ca. 20 cm tot een
hindernis niet gemaaid.
•
Hindernissen met een hoogte lager dan
25 cm (afbeelding 5g)
Als een hindernis niet door de afstands-
sensoren (16) wordt herkend, dan botst de
maairobot op de hindernis en reageren de
collisiesensoren. De maairobot stopt en zet hij
zijn maaiproces voort in een andere richting.
De hoogte van de hindernissen moet mins-
tens 10 cm bedragen. Bescherm gevoelige en
instabiele objecten met een omranding.
•
Stenen en hindernissen lager dan 10 cm
Stenen, rotsen en hindernissen lager dan 10
cm in het maaigebied moeten worden be-
schermd, aangezien de maairobot er anders
overheen kan rijden. Daardoor kan de maai-
robot beschadigd raken en blokkeren (zie
hoofdstuk 'Grens van het gazon').
Bomen worden door de maairobot bes-
chouwd als hindernissen. Als er echter boom-
wortels met een hoogte van minder dan 10
cm uit de grond steken, dan moet deze zone
worden beschermd. Dit voorkomt schade aan
de wortels en aan de maairobot.
NL
5.7.3 Magneetband (afbeelding 5h-j)
Hindernissen die het door de maairobot uitgezon-
den afstandssignaal slecht kunnen refl ecteren
(bijv. afrastering, hekwerk), worden gedeeltelijk
niet of pas erg laat herkend. Hindernissen met
zwak optisch contrast tot maaivlakken kunnen
eveneens moeilijk worden herkend. Voor een con-
tactloze en veilige verandering van richting van
de maairobot kan deze zone of het object met de
magneetband (27) worden beschermd.
De magneetband (27) dient als mobiele en tijde-
lijke grens in uw maaigebied. De in de maairobot
ingebouwde magneetsensoren herkennen de ma-
gneetband (27) en draaien aan de grens daarvan
weg. Daardoor kunnen delen van de tuin worden
afgebakend waar niet naartoe moet worden gere-
den, zoals bijv.:
•
Kortstondige afgrenzing van een deel in de
tuin voor een tuinfeest, waar tijdelijk niet naar-
toe moet worden gereden.
•
Opstellen van een trampoline of zwembad
tijdens de zomermaanden in het maaigebied.
•
Een pas geplante boom is nog zeer gevoelig
en moet de eerste tijd tegen botsingen met de
maairobot worden beschermd.
•
Afhankelijk van het seizoen moet in de tuin
een bloembed ontstaan dat insecten aantrekt.
In dit deel moet de maairobot niet rijden, en
dit moet reeds bij het eerste ontluiken worden
beschermd.
•
In een deel werd nieuw gras gezaaid en dit
moet aanvankelijk nog worden beschermd.
De ondergrond is nog niet stevig genoeg en
er moet zich eerst een sterke grasnerf vor-
men.
Leg de magneetband (27) op een afstand van
een paar centimeter rond de betreff ende zone
resp. het object. Kort de magneetband (27) indi-
en nodig in (minimale lengte 50 cm). Opdat een
samenhangende grens van meerdere magneet-
bandelementen zeker wordt herkend, mag de
maximale afstand tussen de betreff ende uiteinden
van 8 cm niet worden overschreden (afbeelding
5k). Zorg ervoor dat de buitengrens van het maai-
bereik door een optische resp. fysieke afscheiding
is vastgelegd. Fixeer de magneetband (27) met
bevestigingshaken (23) in de grond op een maxi-
male afstand van 1 m.
Houd een afstand van minstens 80 cm tot de lei-
kabel (24) aan en ook tussen twee onafhankelijke
begrenzingsgebieden, opdat de maairobot prob-
leemloos daardoorheen kan rijden (afbeelding 5l).
Vermijd het leggen van de magneetband (27)
op hellingen, aangezien de maairobot hier over
- 251 -