•
Let erop dat er zich geen hindernissen bevin-
den op de leikabel (24).
•
Let erop dat er zich links en rechts naast de
leikabel (24) ca. 30 cm geen hindernissen
bevinden (afbeelding 4c). Houd afstand tot
de grens van de tuin en tot hoge straatstenen.
Als de weg op hetzelfde niveau verloopt als
het gazonvlak, dan kunt u de leikabel (24)
zonder afstand daartoe leggen.
5.6 Verbinden van het laadstation
Sluit het leggen van de complete leikabel (24) af,
voordat u deze verbindt met het laadstation (19).
Isoleer de leikabel (24) aan de uiteinden voor de
aansluiting aan het laadstation (19) met een isola-
tietang op een lengte van 10 tot 15 mm.
Trek de netstekker uit, voordat u de leikabel (24)
aansluit aan het laadstation (19). Het aan de voor-
kant van het laadstation (19) gelegde uiteinde van
de leikabel (24) moet via de kabelhouders aan
de onderkant van het laadstation (19) naar achter
worden gelegd. Controleer of dit uiteinde vast aan
het laadstation (19) bevestigd en met de linker,
zwarte aansluiting verbonden is.
Leid na het leggen van de leikabel (24) het vrije
uiteinde door het gat en verbind dit met de rech-
ter, rode aansluiting (afbeelding 4d).
Opgelet! De leikabel (24) mag zich niet kruisen!
Maak vervolgens de verbinding met de stroom-
toevoer. De LED-indicatie (19a) aan het laad-
station (19) moet na correcte installatie constant
groen branden. Wanneer de LED niet brandt,
controleer dan eerst de aansluitingen.
Indien de LED weliswaar brandt, maar niet cons-
tant groen, lees dan de tabel 'Indicatie laadstation
en verhelpen van fouten' aan het einde van deze
handleiding.
5.7 Maaigebied - Hindernissen en grenzen
van het maaiterrein
5.7.1 Grens van het gazon
Het maaigebied moet een eenduidige en volledig
omlopende grens van het gazon bezitten. Maak
u vertrouwd met de in dit hoofdstuk beschreven
mogelijkheden om een grens van het gazon vast
te leggen. Begin ten slotte op een willekeurig punt
van de grens van het gazon met de controle daar-
van en volg deze in een cirkel, totdat u weer bij het
startpunt aankomt.
Bereiken binnen het werkvlak die moeten worden
NL
uitgesloten, moeten eveneens met een eenduidi-
ge grens zijn omsloten. Ga daarvoor te werk zoals
bij de buitenste grenzen van het maaigebied.
•
Nauwe punten
Indien het gazonvlak een nauwe doorgang
bezit, dan kan uw maairobot daarin werken
zolang de corridor een breedte van minstens
1,2 m en een lengte van maximaal 8 m heeft
(afbeelding 5a). Bij lange en smalle nauwe
punten kan het gebeuren dat de maairobot
de weg naar het laadstation (19) niet meer
terugvindt.
•
Afstand aan de grens van het gazon
Wanneer de maairobot de grens van het ga-
zon nadert, dan wordt dit herkend door de ca-
mera-eenheid (15) vooraan in de maairobot.
De afstand waarbinnen geen gras meer staat
moet minstens 30 cm bedragen (afbeelding
5b). Zorg ervoor dat er geen hoogteverschil
bestaat aan de grens van het gazon, opdat de
maairobot eerst over de exacte grens heen
kan rijden, voordat hij stopt en in een nieuwe
richting verder gaat. Dieper gelegen bloem-
bedden of verhoogde steenranden kunnen
tot beschadigingen aan de maairobot leiden.
Controleer regelmatig of de grenzen van het
gazon niet zijn dichtgegroeid, aangezien de
maairobot het maaigebied anders kan verla-
ten. De grens van het gazon kan eveneens
worden omrand met straatstenen, waardoor
een duidelijke afgrenzing tot de maaizone
ontstaat.
•
Afstand aan de grens van het gazon met
water
In principe herkent de maairobot de grens
van het gazon zoals hierboven beschreven
betrouwbaar. Het kan echter gebeuren dat
de maairobot de grens van het gazon verder
overschrijdt, en om die reden bevelen wij een
afstand van de grens tot water (vijver, pool
enz.) van zo'n 50 cm aan (afbeelding 5c). Om
de maairobot betrouwbaar te beschermen valt
het alternatief aan te bevelen om het gebied
met water te voorzien van een verhoogde
omranding.
•
Grens van het gazon met verhoogde rand
hoger dan 25 cm
Via de afstandssensoren (16) herkent de
maairobot hindernissen met een minimum
hoogte van 25 cm (afbeelding 5d). Daardoor
kunt u ook de grens van uw gazon vastleggen
met behulp van verhoogde hindernissen. De
maairobot stopt op een afstand van circa 20
cm vóór de hindernis en draait om het maai-
proces in een andere richting voort te zetten.
- 250 -