Télécharger Imprimer la page

EINHELL FREELEXO CAM Instructions D'origine page 248

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 68
het deksel van het accuvak (9). Druk op de gren-
delknop van de accu (A) en trek deze eruit.
5.4 Laadstation
5.4.1 Locatie van het laadstation
Zoek eerst de beste plaats voor het laadstation
(19). Er is een contactdoos voor buiten nodig die
permanent stroom levert, opdat de maairobot al-
tijd functioneert. Het laadstation (19) moet op een
vlakke ondergrond op de hoogte van de grasnerf
worden geplaatst. Zorg ervoor dat de omgeving
vlak en droog is. Positioneer het laadstation (19)
liefst aan de rand van de maaizone. Let erop dat
de netkabel van het laadstation (19) niet op het
maaiterrein wordt gelegd, of graaf deze eventueel
in, opdat een beschadiging door de maairobot
wordt vermeden.
Positioneer het laadstation (19) met de leika-
bel (24) zo goed mogelijk vanuit alle richtingen
toegankelijk en op een vrij vlak zonder hinder-
nissen. Plaats het laadstation (19) niet in moeilijk
toegankelijke hoeken of door nauwe plekken
afgegrensde zones.
De maximale afstand van het laadstation (19) tot
een grens van het gazon mag niet meer dan 1000
m bedragen. Dit dient ter verhoogde beveiliging
tegen diefstal. Bij een grotere afstand brandt de
GNSS-LED (54) geel en de maairobot kan niet
worden ingezet in de hoofdvlak-modus. Voor het
bedrijf in de nevenvlak-modus is de afstand tot
het laadstation (19) niet relevant. Er wordt een
maximale afstand van de grens van het gazon
tot het laadstation (19) van niet meer dan 50 m
aanbevolen, opdat een effi ciënt en automatisch
maaiproces gegarandeerd is. Bij toenemende
verwijdering van het laadstation (19) kan het
voorkomen dat de resterende acculading van de
maairobot niet meer volstaat om hem te kunnen
laten terugkeren naar het laadstation (19). Ge-
bruik bij grotere maaivlakken een accu met een
hogere capaciteit.
Kies een plaats in de schaduw, aangezien de
accu het best wordt geladen in een koele om-
geving. Hoge gebouwen of bomen kunnen het
GNSS-signaal verzwakken, zodat de maairobot
niet meer automatisch de weg terugvindt naar het
laadstation (19). Houd daarom voldoende afstand
tot hoge gebouwen of bomen, en zorg ervoor
dat het laadstation (19) zich onder open hemel
bevindt. Let er bovendien op dat de leikabel (24)
min. 1 m vóór het laadstation (19) en min. 0,5 m
daarachter recht wordt gelegd (afbeelding 4a).
Bochten vlak voor het laadstation (19) kunnen
tot moeilijkheden leiden bij het aandokken om te
laden.
NL
5.4.2 Lokalisering van het laadstation
Wanneer de accu bijna leeg is, dan keert de
maairobot terug naar het laadstation (19) door op
zoek te gaan naar de leikabel (24). De maairobot
vergelijkt aan de hand van GNSS in regelmatige
intervallen zijn werkelijke positie met de gekalib-
reerde positie van het laadstation. De maairobot
rijdt in de richting van het laadstation (19) en zo-
ekt in meerdere stappen de leikabel (24). Daarbij
stopt de maairobot steeds weer, en rijdt eventueel
in een andere richting verder om bij de leikabel
(24) te komen. Als de maairobot in de buurt van
de leikabel (24) komt, dan begint hij door draai-
bewegingen en met behulp van de signaalsterkte
van de leikabel (24) de positie daarvan te detec-
teren.
Als de maairobot tijdens het maaien op een hin-
dernis of een grens van het gazon stuit, dan wordt
deze positie opgeslagen. Daarbij wordt het terrein
in kaart gebracht, hetgeen de maairobot helpt om
het laadstation (19) sneller te vinden.
Wanneer de maairobot de leikabel (24) heeft
bereikt, dan volgt hij deze tegen de klok in tot aan
het laadstation (19). Let er daarom op dat het
laadstation (19) correct uitgericht wordt geplaatst
(afbeelding 4a).
5.4.3 Aansluiting van het laadstation aan de
voedingseenheid
1. Voordat u het laadstation (19) verbindt met de
stroomtoevoer moet u controleren of de net-
spanning 100-240 V bij 50/60 Hz bedraagt.
2. Verbind de voedingseenheid (20) recht-
streeks met een contactdoos. Gebruik de
kabel voor geen enkele andere toepassing.
3. Gebruik geen beschadigde voedingseenheid
(20). Wend u bij schade aan kabels of aan de
voedingseenheid (20) voor vervanging me-
teen tot een erkende vakman.
4. Laad de maairobot niet op in een vochtige
omgeving. Laad de maairobot niet op bij tem-
peraturen hoger dan 40 °C of lager dan 5 °C.
5. Houd de maairobot en de voedingseenheid
(20) uit de buurt van water, warmtebronnen
en chemicaliën. Houd de kabel van de voe-
dingseenheid (20) om schade te vermijden
weg van scherpe randen.
6. Verbind de voedingseenheid (20) met het
laadstation (19) (afbeelding 4b).
7. Zet de maairobot met ingeschakelde hoof-
dschakelaar (7) en accu in het laadstation
(19) en laad hem vóór het eerste bedrijf volle-
dig op.
- 248 -

Publicité

loading

Ce manuel est également adapté pour:

34.139.90