Télécharger Imprimer la page

EINHELL FREELEXO CAM Instructions D'origine page 246

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 68
5. Inbedrijfstelling
Lees de hele handleiding, voordat u begint
met de installatie van de maairobot. De kwa-
liteit van de installatie is rechtstreeks van
invloed op het resulterende maaibeeld.
5.1 Werkingsprincipe
Volg zorgvuldig de bedieningshandleiding om
een correcte en veilige inzet van de maairobot te
garanderen.
De maairobot kiest zijn richting bij toeval. De
tuin wordt daarbij volledig gemaaid, omdat de
maairobot alle zones bereikt die niet door afgren-
zingen en hindernissen zijn uitgesloten. Wanneer
de maairobot vaststelt dat hij aanbelandt bij een
grens van het gazon of een hindernis herkent,
dan verandert hij van richting en maait hij in een
willekeurige andere richting verder. Via de sen-
soriek herkent de maairobot hindernissen en het
vlak van het gazon, zodat hij zich vrij in het werk-
bereik kan bewegen.
De maairobot beschikt over een camera-eenheid,
die beelden genereert van de voor hem liggende
zone en deze verwerkt. Daarbij wordt het voor
hem liggende terrein onderzocht, en gecontro-
leerd of het hierbij een maaivlak of grens van
het gazon resp. een hindernis betreft. Zolang het
voor hem liggende terrein als maaivlak wordt
beschouwd, beweegt de maairobot zich met in-
geschakeld maaiwerk rechtdoor. Als de zone als
grens van een gazon resp. hindernis wordt aanzi-
en, dan stopt de maairobot, controleert hij opni-
euw het maaivlak en begint hij in een willekeurige
richting weer te maaien. Het maaiterrein moet
zorgvuldig gecontroleerd en aangepast worden,
opdat de maairobot voldoende ruimte heeft om te
herkennen waar de zone eindigt. De grenzen van
het gazon moeten duidelijk zijn vastgelegd, opdat
de maairobot deze binnen zijn reactietijd duidelijk
kan herkennen.
De gelegde leikabel (24) dient voor het nauwkeu-
rige aandokken in het laadstation (19) en vormt
tijdens het maaien geen grens. De maairobot
moet zich daarom op een grasvlak met duidelijke
optische of fysieke grenzen bevinden. Opdat de
maairobot de leikabel (24) en daarna het laad-
station (19) vindt, moet deze zich bij de eerste
activering van het maaiproces in het laadstation
(19) bevinden. Via een globale satellietnavigatie
(GNSS) bepaalt hij de positie van het laadstation
(19). Als de positie van het laadstation (19) wordt
NL
veranderd, dan moet de maairobot dwingend
opnieuw voor de kalibratie in het laadstation (19)
worden geplaatst. Zorg ervoor dat geen afscher-
ming of overdekking de bepaling van de positie
verhindert. Plaats het laadstation (19) niet naast
hoge gebouwen. In sommige gevallen is hier
een kalibratie omwille van een slecht signaal niet
mogelijk.
Bij lage laadtoestand van de accu keert de maai-
robot terug naar het laadstation (19). Met behulp
van de GNSS-module bepaalt de maairobot zijn
afstand tot het laadstation (19) en zoekt dit op. Als
de maairobot op weg naar de zoeklus stuit op een
grens van de tuin of op hindernissen, dan slaat de
maairobot zijn positie op en wordt het maaiterrein
in kaart gebracht. Zo vindt de maairobot bij verder
gebruik sneller de weg terug naar het laadstation
(19). Aangekomen aan de leikabel (24) rijdt de
maairobot aan de hand van zijn sensoren om dra-
den te herkennen tot aan het laadstation (19). Al
naargelang de grootte en complexiteit van de tuin
kan dit proces enkele minuten duren.
Via de globale satellietnavigatie (GNSS) wordt
eveneens de voor de locatie specifi eke informa-
tie over zonsopgang/-ondergang opgevraagd.
Voldoende daglicht is absoluut vereist voor het
storingsvrije functioneren van de maairobot.
Controleer de lens van de camera-eenheid (15)
regelmatig op verontreinigingen.
5.2 Sensoren
De maairobot is uitgerust met meerdere veilig-
heidssensoren. Via de sensoren kan de maairo-
bot zich bewegen over zijn maaigebied.
Hefsensor:
Indien de maairobot van achter meer dan 30°
van de grond wordt opgetild of een voorwiel
(12) het contact met de grond verliest, dan
worden de robot en de rotatie van de klingen
(10) meteen gestopt.
Hellingsensor:
Indien de maairobot sterk in één richting helt,
dan worden de robot en de rotatie van de
klingen (10) meteen gestopt.
Hindernissensor:
De maairobot herkent hindernissen op zijn
pad. Wanneer de maairobot op een hindernis
stuit, dan worden de robot en de rotatie van
de klingen (10) meteen gestopt en rijdt hij
terug weg van de hindernis.
Camera-eenheid:
De maairobot bezit een camera-eenheid (15),
die het maaiterrein voor hem (circa 1m²) ana-
- 246 -

Publicité

loading

Ce manuel est également adapté pour:

34.139.90