8.0 Op nul stellen en kalibreren
Stap Procedure
1
Stel het niveau van de ventilatiepoort van de sensor (de vloeistof-luchtinterface)
zodanig af dat deze overeenkomt met de kamer waar de druk wordt gemeten. Bij
cardiale bewaking wordt bijvoorbeeld op nul gesteld op het niveau van het
rechteratrium. Dit is bij de flebostatische as, bepaald door de kruising van de
midaxillaire lijn met de vierde intercostale ruimte.
2
Verwijder de dop zonder ontluchting van het kraantje boven de transducer en open de
poort naar de atmosfeer en handhaaf tegelijkertijd de steriliteit van de binnenzijde
van de dop en de poort.
3
Stel zowel de bedmonitor als het Edwards -bewakingssysteem naar nul met de
atmosfeer volgens de instructies op de monitor.
4
Sluit de ventilatiepoort naar de atmosfeer en plaats de dop zonder ontluchting terug.
5
Het systeem is gereed voor bewaking.
9.0 Dynamische respons testen
De installatie kan worden getest op de dynamische respons door de drukgolfvorm op een
oscilloscoop of een monitor te observeren. Het vaststellen van de dynamische respons van de
katheter, de monitor, de set en het sensorsysteem aan het bed wordt uitgevoerd nadat het
systeem is doorgespoeld, aan de patiënt is bevestigd, op nul is gesteld en is gekalibreerd. Er kan
een blokgolftest worden uitgevoerd door aan het Snap-Tab-instrument te trekken en dit weer snel
los te laten.
Opmerking: Luchtbellen, stolling, overmatige slanglengte, overmatig aangepaste
drukslangen, slangen met kleine diameter, losse contacten en lekkages kunnen de
oorzaak zijn van een slechte dynamische respons.
10.0 Routinematig onderhoud
Volg het ziekenhuisbeleid en de ziekenhuisprocedures voor de frequentie van het op nul stellen
van de sensor en de monitor en het vervangen en onderhouden van de drukbewakingslijnen. De
FloTrac Jr -sensor is voorgekalibreerd en heeft een verwaarloosbare fluctuatie in de loop van de
tijd (zie Specificaties ).
Stap Procedure
Pas telkens als het niveau van de patiënt wordt gewijzigd, de nulreferentie voor de
1
druk aan.
LET OP: Als u weer een nulcontrole uitvoert of de nauwkeurigheid
verifieert, controleert u of u de dop zonder ontluchting is verwijderd
voordat u de ventilatiepoort van de sensor openzet naar de atmosfeer. Zie
het gedeelte Complicaties in deze gebruiksaanwijzing voor informatie over
abnormale drukaflezingen.
2
Controleer het vloeistoftraject regelmatig op luchtbellen. Zorg dat de
verbindingslijnen en kraantjes altijd stevig zijn aangesloten.
3
Controleer de druppelkamer regelmatig om er zeker van te zijn dat de gewenste
continue spoelsnelheid is ingesteld.
4
De Amerikaanse Centra voor Ziektebestrijding (CDC) raden aan wegwerpbare of
herbruikbare transducers met een interval van 96 uur te vervangen. Vervang andere
onderdelen van het systeem, waaronder de slangen, het continue-spoelapparaat en
de spoeloplossing, wanneer de sensor wordt vervangen.
11.0 Informatie over veiligheid bij MRI
MRI-veilig onder bepaalde voorwaarden
Van het onderstaande hulpmiddel is vastgesteld dat het MRI-veilig is onder bepaalde
voorwaarden volgens de terminologie zoals gespecificeerd in de American Society for Testing and
Materials (ASTM) International, aanduiding: F2503-13, standaardpraktijk voor het markeren van
medische apparatuur en overige artikelen op veiligheid in de magnetische-resonantieomgeving.
11.1 FloTrac Jr -sensoren
• Uit niet-klinische tests is gebleken dat de FloTrac Jr -sensor onder de volgende voorwaarden
MRI-veilig is:
• Statisch magnetisch veld van 3 Tesla of minder;
• Maximaal ruimtelijk gradiëntveld van 4.000 G/cm ( 40 T/m ) of minder;
• Dit instrument en de bijbehorende kabel zijn niet bedoeld voor gebruik in de tunnel van het
MRI-systeem en mogen niet in direct contact komen met de patiënt. De patiënt kan ernstig
letsel oplopen indien deze richtlijn niet wordt opgevolgd.
• Dit hulpmiddel en de bijbehorende kabel mogen in de ruimte bij het MRI-systeem zijn, maar
mogen tijdens een MRI-onderzoek niet in werking zijn of zijn aangesloten op een
drukbewakingssysteem.
• De druklijnen die op de FloTrac Jr -sensor zijn aangesloten, zijn MRI-veilig en kunnen tijdens
een MRI-onderzoek in de tunnel van het MRI-systeem worden geplaatst.
12.0 Complicaties
De risico's van het hulpmiddel omvatten mogelijk hyper-/hypovolemie, bloedverlies en/of
brandwonden bij de patiënt.
12.1 Sepsis/infectie
Door contaminatie van de drukopstelling kunnen er positieve kweken ontstaan. Een verhoogd
risico op septikemie en bacteriëmie is in verband gebracht met het nemen van bloedmonsters,
het infunderen van vloeistoffen en kathetergerelateerde trombose.
12.2 Luchtembolieën
Door onbedoeld open gelaten kraantjes, door het onbedoeld loskoppelen van de drukopstelling of
door het spoelen van achtergebleven luchtbellen naar de patiënt kan er lucht in de patiënt
komen.
12.3 Verstopte katheter en terugvloeien
Als het spoelsysteem niet juist onder druk staat in vergelijking met de bloeddruk van de patiënt,
kan het bloed terugvloeien of kan de katheter verstopt raken.
12.4 Overinfusie
Te hoge stroomsnelheden worden mogelijk veroorzaakt door een druk die hoger is dan
300 mmHg . Dit kan leiden tot een mogelijk gevaarlijke verhoging van de bloeddruk en een
overdosis vloeistof.
12.5 Abnormale drukaflezingen
De drukaflezingen kunnen snel en zeer sterk veranderen door verlies van de juiste kalibratie, een
losse aansluiting of lucht in het systeem.
LET OP: Abnormale drukaflezingen moeten overeenkomen met de klinische
verschijnselen van de patiënt. Controleer de systeemintegriteit voordat u de therapie
instelt.
Gebruikers en/of patiënten moeten ernstige incidenten melden bij de fabrikant en de bevoegde
instantie in de lidstaat waarin de gebruiker en/of patiënt is gevestigd.
13.0 Leveringswijze
De FloTrac Jr -sensor wordt steriel geleverd in vooraf aangesloten bewakingssets. De inhoud is
steriel en het vloeistoftraject is niet-pyrogeen zolang de verpakking onbeschadigd of ongeopend
is. Niet gebruiken als de verpakking is geopend of beschadigd. Niet opnieuw steriliseren.
Inspecteer voorafgaand aan gebruik of de verpakking niet is beschadigd.
14.0 Opslag
Op een koele en droge plaats bewaren.
15.0 Houdbaarheid
De houdbaarheidsdatum staat op elke verpakking aangegeven. Opslag of gebruik nadat de
houdbaarheidsdatum is verstreken kan een verminderde conditie van het product veroorzaken en
leiden tot ziekte of bijwerkingen, aangezien het hulpmiddel mogelijk niet zal werken zoals het
oorspronkelijk bedoeld is.
16.0 Afvoeren
Behandel het hulpmiddel na patiëntcontact als biologisch gevaarlijk afval. Afvoeren volgens het
beleid van het ziekenhuis en de plaatselijke regelgeving.
17.0 Technische Bijstand
Gelieve voor technische bijstand contact op te nemen met de Technische Dienst van Edwards op
het volgende telefoonnummer:
in België: .............................. 02 481 30 50
in Nederland: ......................... 0800 339 27 37
Prijzen, specificaties en beschikbaarheid van de modellen kunnen zonder voorafgaande
kennisgeving worden gewijzigd.
Raadpleeg de meest recente versie van de bedieningshandleiding van het
bewakingssysteem voor meer informatie.
Raadpleeg de lijst met symbolen aan het einde van dit document.
18