door lage temperaturen (zo laag als 4 ºC).
Oplossingen die mannitol bevatten zijn
temperatuurgevoelig en mogen niet via de
Quattro Katheter worden toegediend. behalve
een snelle stoot mannitol met een concentratie
van maximaal 20%, gevolgd door spoelen met
zoutoplossing. Toediening van een concentratie
van mannitol hoger dan 20% of toediening van
mannitol via druppelaar of infuuspomp moet via
een afzonderlijke leiding worden uitgevoerd.
19.
Niet bestemd voor gebruik bij kinderen of
pasgeborenen.
20.
Harttamponade: Plaatsing van verblijfskatheters
in het rechter atrium is een gebruik dat kan
leiden tot hartperforatie en -tamponade. Artsen
die een centraal veneuze katheter plaatsen dienen
zich bewust te zijn van deze mogelijk fatale
complicatie alvorens de katheter te ver op te
voeren in relatie tot de grootte van de patiënt.
De werkelijke positie van de tip van de
verblijfskatheter dient te worden bevestigd via
röntgenonderzoek na het inbrengen. Centraal
veneuze katheters mogen niet in het rechter
atrium worden geplaatst tenzij dit specifiek
vereist is voor speciale procedures van relatief
korte termijn, zoals aspiratie van een
luchtembolie tijdens neurochirurgie. Dergelijke
procedures brengen niettemin risico's met zich
mee en dienen nauwgezet bewaakt en
geverifieerd te worden.
21.
De katheter is gecoat met heparine. Dit kan
heparine-geïnduceerde thrombocytopenie (HIT)
veroorzaken of verergeren.
22.
Waarschuwing: Bij het aansluiten van
infusiesets/injectiesystemen op ZOLL-katheters
mag 100 psi/689 kPa niet overschreden worden.
23.
Voor patiënten die hypothermisch worden
gemaakt, kan de hypothermie zelf de staat van
sommige aandoeningen verslechteren. De
homeostase van de patiënt dient zorgvuldig
en naar behoren te worden bewaakt tijdens
hypothermie.
Verstoringen van het hartritme – zowel
bradycardie als ventriculaire tachyaritmie.
Stollings- en coagulatiefunctie. Patiënten
in gevaar van verstoring van hun stollings-
of coagulatiefunctie dienen nauwgezet
bewaakt te worden tijdens hypothermie.
Bloedgas- en pH-analyse. Hypothermie
modificeert pH en PaCO
2
dienen zich bewust te zijn van het effect
van temperatuur op het resultaat.
Langdurige hypothermie verlaagt de
immuunreactie en longfunctie.
WAARSCHUWING: INTRALUMINALE
LEKKAGE
Intraluminale lekkage tussen het lumen voor de
zoutoplossing en de infuuslumens is een ongewoon
maar mogelijk falen van de katheter. In het geval van
een dergelijk falen wordt steriele zoutoplossing uit het
koelcircuit in de patiënt geïntroduceerd. Intraluminale
lekkage is gewoonlijk geassocieerd met een
vloeistofverliesalarm dat het systeem stopt.
VLOEISTOFNIVEAU-ALARMEN ALTIJD
ONDERZOEKEN. Het koelcircuit is een gesloten lus
systeem – vloeistofverliesalarmen geven gewoonlijk
een breuk ergens in deze gesloten lus aan. Controleer
bij een vloeistofverliesalarm zowel de integriteit van de
katheter als de startkit (zie onder).
106142-001
IC-4593AE/8700-0660-40 & IC-4593CO/8700-0624-40
De integriteit van de katheter controleren:
1.
Stop de werking van het CoolGard 3000
Thermogard XP
2.
Koppel de startkit los van de katheter en sluit de
katheter en de startkit naar behoren af volgens
een aseptische methode.
3.
Vul een steriele 10 ml spuit met steriele
zoutoplossing.
4.
Sluit deze aan op het INSTROOM-lumen van de
katheter en koppel de uitstroomdop los. Injecteer
de 10 ml zoutoplossing – deze dient uit het
uitstroomlumen te stromen.
5.
Sluit nu het UITSTROOM-lumen af en zuig
5 cc vacuüm aan en handhaaf deze ten minste
10 seconden lang. Ongeveer 4 ml zoutoplossing,
maar geen bloed, dient in de spuit te komen en u
dient het vacuüm te kunnen handhaven.
6.
Laat het vacuüm langzaam los en zet de dop
terug op het INSTROOM-lumen.
De integriteit van de startkit controleren:
1.
Kijk of er duidelijk ergens lekkage is.
2.
Verwijder de slangen uit het toevoerkanaal van
de pomp en inspecteer of ze beschadigd zijn
(zet ze terug op hun plaats als ze niet beschadigd
zijn).
3.
Controleer langs de slangen vanaf de pomp naar
de patiënt om te zien of er bronnen van
vloeistofverlies zijn.
4.
Controleer op dezelfde wijze de slangen die van
de patiënt teruggaan naar de pomp. Inspecteer de
zak met zoutoplossing om er zeker van te zijn
dat die niet per ongeluk aangetast is (de spike
kan bijvoorbeeld de zakwand hebben
beschadigd).
5.
Volg de slang van de zak met zoutoplossing
terug naar de pomp.
Er zijn nog meer waarschuwingen en
voorzorgsmaatregelen opgenomen in de
onderstaande aanwijzingen.
Benodigde materialen:
in ruste. Artsen
Aantal
1
1
1
1
1
Klaarmaken en aanbrengen van de katheter:
Gebruik een steriele methode.
1.
Let op: Benadering uitsluitend via een
femorale vene.
2.
Laat de patiënt op zijn rug liggen.
3.
Prepareer de punctieplaats zoals vereist en
dek af.
4.
Let op: De katheter altijd primen alvorens
deze in de patiënt aan te brengen.
5.
Haal de katheter voorzichtig uit de verpakking
en verwijder de kathetermembraanhoes niet.
®
/
®
Systeem.
Zoek naar schade aan de slangen en/of de
aanwezigheid van lucht in de slangen.
Inspecteer elke luer-verbinding en draai ze
zo nodig vast (gebruik geen instrumenten
om de luerverbindingen vast te draaien).
Beschrijving
Quattro Kit voor percutane introductie
Zak normale zoutoplossing
Start-Up Kit
®
®
CoolGard 3000
/Thermogard XP
Systeem
Katheter gebruikskit
(Alleen voor (CO))
Revision 7
ZOLL
Procedure voor het klaarmaken van
de katheter:
1.
Verwijder de doppen van de instroom- en
uitstroom-luercilinders. Vul terwijl de
katheterhoes op zijn plaats is een spuit (5 cc of
groter) met steriele zoutoplossing en bevestig de
spuit aan de vrouwelijke instroom-luercilinder.
2.
Waarschuwing: Injecteer nooit positieve druk
in de instroomcilinder als de uitstroom-luerdop
niet op zijn plaats is.
3.
Injecteer voorzichtig zoutoplossing door de
katheter totdat het uit de uitstroom-luer begint
te komen.
4.
Spoel met een 5 cc of grotere spuit het distale
infuuslumen met steriele zoutoplossing. Laat de
dop van de distale luer af zodat de voerdraad er
door kan.
5.
Verwijder de kathetermembraanhoes. Als er
weerstand is als u de membraanhoes van de
katheter verwijdert, moet u de membraanhoes
afspoelen met een steriele zoutoplossing.
Inspecteer de katheter om er zeker van te zijn dat
de lucht uit het warmtewisselingsmembraan is
verwijderd. Inspecteer de katheter op lekken.
6.
Waarschuwing: De katheter niet afsnijden om
de lengte ervan te wijzigen.
Inbrengen van de katheter:
1.
Verkrijg femorale veneuze toegang volgens
standaard percutane methoden. Toegang moet
worden gehandhaafd met een voerdraad van
0,032" (0,81 mm). Zie speciale instructies voor
voerdraden.
2.
Waarschuwing: Probeer een deels of volledig
teruggetrokken OTN (over-the-needle)
invoernaald van de katheter niet opnieuw terug
te plaatsen.
3.
Let op: Geen voerdraad groter dan 0,032" (0,81
mm) gebruiken met de Quattro Katheter.
4.
Verwijder terwijl u de veervoerdraad op zijn
plaats houdt de inbrengkatheter.
Voorzorgsmaatregel: Blijf de voerdraad altijd
goed stevig vasthouden.
5.
Vergroot de cutane punctieplek met de snijkant
van de scalpel die van de voerdraad weg
geplaatst wordt. Waarschuwing: De voerdraad
niet doorsnijden. Gebruik zo nodig een
vaatdilatator om de plaats groter te maken.
Laat de vaatdilatator niet op zijn plaats als een
verblijfskatheter om het risico van mogelijk
perforatie van de vaatwand te minimaliseren.
6.
Schuif de tip van de Quattro Katheter over de
voerdraad. Blijf de voerdraad tijdens het
inbrengen van de katheter steeds goed
vasthouden. Pak de katheter dichtbij de huid vast
en schuif hem in de vene naar voren met een
lichte draaibeweging.
7.
Gebruik de centimeteraanduidingen op de
katheter als referentiepunten voor plaatsing
en breng de katheter naar de uiteindelijke
verblijfplaats toe.
8.
Houd de katheter op de gewenste diepte en
verwijder de voerdraad. Als er weerstand wordt
gevoeld bij het verwijderen van de voerdraad
nadat de katheter geplaatst is, kan het zijn dat de
voerdraad om de tip van de katheter geknikt is.
Als er weerstand wordt gevoeld, de katheter
ongeveer 2-3 cm relatief tot de voerdraad
terugtrekken en opnieuw proberen de voerdraad
te verwijderen. Als er opnieuw weerstand wordt
gevoeld de voerdraad en de katheter
tegelijkertijd verwijderen.
9.
Let op: Geen overmatige kracht op de voerdraad
toepassen.
10.
Controleer of de voerdraad intact is na het
verwijderen.
27 of 76