• Perforatie
• Retroperitoneaal hematoom/retroperitoneale bloeding
• Chirurgische blootstelling/sluiting van arteria femoralis communis
• Trombusvorming
• Vaatletsel
• Vaatvernauwing/vaatspasme
• Vasovagale episode
• Wonddehiscentie
10.0
KLINISCHE PROCEDURE MET HET PERCLOSE PROGLIDE SMC
SYSTEEM
Onderstaande instructies geven technische aanwijzingen, maar maken een
formele opleiding in het gebruik van het Perclose ProGlide SMC systeem
niet overbodig. De hieronder beschreven technieken en procedures zijn niet
bedoeld ter vervanging van uw ervaring en oordeel bij de behandeling van
individuele patiënten.
10.1
Onderzoek en selectie van producten
1.
Kies het Perclose ProGlide SMC instrument/de Perclose ProGlide SMC
instrumenten voor het sluiten van toegangsplaatsen voor inbrenghulzen van
5F tot 21F.
2.
Nadat u de verpakking van het Perclose ProGlide SMC instrument en
accessoires zorgvuldig heeft geïnspecteerd op beschadiging van de steriele
barrière, neemt u het instrument uit de verpakking.
3.
Wees altijd voorzichtig als u aanvullende chirurgische instrumenten, zoals
klemmen, pincetten of naaldhouders, gebruikt tijdens het hanteren van
het instrument om het risico dat het instrument per ongeluk breekt of de
hechtdraad beschadigt te beperken.
4.
Controleer of het markeringslumen open is door het lumen met fysiologische
zoutoplossing te spoelen totdat de oplossing uit de markeringspoort naar
buiten komt. Gebruik het Perclose ProGlide SMC instrument niet als het
markeringslumen niet open is.
10.2
Overwegingen bij arterieplaats en -punctie
1.
Een zeer diep weefselkanaal kan het traject van de naald beïnvloeden,
waardoor de naalden van het Perclose ProGlide SMC instrument de omslagen
niet kunnen grijpen of knopen niet goed kunnen worden gelegd, omdat de
hechtingtrimmer mogelijk niet in staat is de knoop op te voeren naar de
arteriewand voor volledige appositie voordat de knoop wordt vastgezet. Een
zeer diep weefselkanaal kan een lange naald vereisen voor de toegang en/of
het inbrengen van het Perclose ProGlide instrument, vereist compressie van
het subcutane weefsel (met de handgreep van het instrument) om pulserende
doorstroom te verkrijgen.
2. Voordat de toegangsnaald wordt ingebracht, wordt aanbevolen gebruik te
maken van ultrasound beeldvorming om de arteria femoralis communis
zichtbaar te maken of fluoroscopie om de femurkop zichtbaar te maken.
Wanneer de femurkop wordt gebruikt als referentiepunt, neemt u het
midden van de femurkop als punctieplaats. Voordat anticoagulantia worden
toegediend, wordt aanbevolen een angiogram van de femur door de
inbrenghuls te maken om te verifiëren dat de toegangsplaats zich in de arteria
femoralis communis bevindt.
3.
Prik de voorwand van de arteria femoralis communis aan onder een hoek
van ongeveer 45 graden. Voorkom aanprikken van de zij- of achterwand van
de arteria femoralis.
4.
Vóór plaatsing van het Perclose ProGlide SMC instrument beoordeelt u de
arteria femoralis aan de hand van een angiogram op afmeting, kalkafzetting
en kronkels en op aandoeningen of dissecties van de arteriewand om gemiste
omslagen van het instrument te voorkomen (naalden van het instrument
grijpen niet in de omslagen) en/of ter voorkoming van plaatsing van de
hechtdraad in de achterwand en mogelijke ligatie van de voor- en achterwand
van de arteria femoralis. De punctie moet proximaal van de vertakking van de
arteria femoralis superficialis en de arteria profunda femoris-tak en distaal van
de onderste rand van de arteria epigastrica inferior worden uitgevoerd.
5.
Na het gebruik van Abbott Vascular instrumenten zijn er geen beperkingen
aangaande het opnieuw verkrijgen van toegang tot de arteria femoralis.
10.3
Plaatsing van huls SMC instrument 5F tot 8F, inclusief optionele
pre-sluitingstechnieken en technieken voor behouden van
voerdraadtoegang
Hieronder volgt de stapsgewijze plaatsing van het instrument voor het
sluiten van de toegangsplaats van een katheterisatieprocedure die is
verricht via een inbrenghuls van 5F tot 8F.
1.
Leid een voerdraad van maximaal 0,038 inch (0,97 mm) door de inbrenghuls
(of inbrenger). Verwijder de inbrenghuls terwijl u druk op de lies uitoefent om
de hemostase te handhaven.
2. Laad het instrument van achteren op de voerdraad totdat de
voerdraaduitgangspoort van de huls zich net boven de huidlijn bevindt.
Verwijder de voerdraad voordat de uitgangspoort de huidlijn passeert.
3. Ga door met het opvoeren van het instrument net totdat er vlotte, pulserende
bloedstroom zichtbaar wordt uit het markeringslumen. Plaats het instrument
onder een hoek van 45 graden. Plaats het voetje door de hendel (gemarkeerd
met 1) boven op de handgreep omhoog te tillen. Plaats het voetje pas
als er een vlotte, pulserende bloedstroom zichtbaar wordt uit het
markeringslumen.
4.
Trek het instrument voorzichtig terug om het voetje tegen de arteriewand te
plaatsen. Als het voetje goed is geplaatst, wordt tactiele sensatie gevoeld EN
stopt de terugbloeding of neemt deze aanzienlijk af tot een lichte druppeling.
Als de terugbloeding niet ophoudt of niet aanzienlijk afneemt, evalueert u de
arteria femoralis aan de hand van een angiogram op afmeting, kalkafzetting,
kronkels, aandoeningen en punctieplaats (zorg dat de voetplaat zich niet in
de vertakking of in een zijtak bevindt). Herpositioneer het instrument om de
terugbloeding te stoppen of breng de voerdraad opnieuw in, verwijder
het instrument om handmatige compressie te handhaven of plaats een
nieuwe inbrenghuls.
5. Terwijl u de positie van het instrument handhaaft, stabiliseert u het instrument
met uw vrije hand (de hand die u niet gebruikt om het instrument te plaatsen)
om het zachtjes terug te trekken en om te zorgen dat het niet draait of naar
voren beweegt tijdens de plaatsing. Gebruik uw andere hand voor
het plaatsen van de naalden door de plunjer in te drukken (in de met
2 gemarkeerde richting) totdat u visueel kunt bevestigen dat de plunjerkraag
het proximale uiteinde van het hoofdgedeelte van het instrument raakt. Gebruik
geen overmatige kracht en druk de plunjer niet herhaaldelijk in.
36
Nadat u visueel heeft bevestigd dat de plunjerkraag het hoofdgedeelte
van het instrument eenmaal heeft geraakt, is deze stap voltooid.
6.
Gebruik uw duim als steunpunt op de handgreep, trek de naalden rustig
los door de plunjer terug te trekken (in de met 3 gemarkeerde richting) en
verwijder de plunjer en de naalden uit het hoofdgedeelte van het instrument.
RELEASED
Eén hechtdraadsegment wordt bevestigd aan de voorste naald. In de
achterste naald zit geen hechtdraad. Trek de plunjer terug totdat de hechtdraad
strak zit, wat bevestigt dat alle hechtdraden volledig uit het hoofdgedeelte van
het instrument zijn getrokken.
7.
Probeer niet om de naalden opnieuw te plaatsen als het hechtdraadsegment
niet aan de voorste naald bevestigd zit. Breng de voerdraad opnieuw in,
en verwijder het instrument over de voerdraad. Plaats een nieuw Perclose
ProGlide SMC instrument om de procedure te voltooien.
8.
Gebruik de QuickCut-hechtingtrimmer op de handgreep om de hechtdraad
van de voorste naald distaal van de verbinding door te snijden. Het gebruik
van een nieuw, steriel scalpel of nieuwe, steriele schaar is optioneel.
9.
Ontspan het instrument en breng het voetje terug in de oorspronkelijke positie
door de hendel (gemarkeerd met 4) terug te duwen in het hoofdgedeelte
van het instrument. Probeer het instrument niet te verwijderen zonder eerst
de hendel te sluiten.
10. Trek het Perclose ProGlide SMC instrument terug totdat de voerdraadpoort
uit de huidlijn komt.
11. Pak de hechtdraad naast de instrumenthuls vast en trek de uiteinden van
de hechtdraad door het distale uiteinde van de proximale geleider. Het
doorlopende hechtdraadsegment is blauw en is het langste van de twee
hechtdraadsegmenten. Het hechtdraadsegment wordt gebruikt om de knoop
op te voeren. De kortere niet-doorlopende hechtdraad heeft een witte punt en
wordt gebruikt om de knoop vast te zetten.
12. Ga verder met het opvoeren van de knoop (stap 13). Ga verder met sectie
10.3.1 als er over de voerdraad wordt gesloten.
10.3.1 Optioneel: Voerdraadtoegang behouden tijdens opvoeren van
Als de gebruiker ervoor kiest de voerdraadtoegang te behouden, moet
de voerdraad opnieuw worden ingebracht wanneer de voerdraadpoort
ter hoogte van de huid bloot ligt EN nadat de hechtdraden verzameld
zijn van de distale geleider, maar voordat u de knoop opvoert voor
verwijdering van het instrument. Stappen A–H zijn noodzakelijk indien
er over de draad wordt gesloten.
A. Er moet voldoende voerdraad blootliggen buiten de voerdraadpoort
B. Wikkel het doorlopende hechtdraadsegment (lange blauwe segment)
C. Verwijder het Perclose ProGlide SMC instrument met de rechterhand
D. Terwijl u het instrument met de rechterhand verwijdert, voert u
E. Controleer de plaats op voldoende hemostase. Als het bloeden onder
F. Als de voerdraad nog op zijn plaats zit en de hechtdraad breekt voordat
G. Pas op dat u niet te veel kracht gebruikt als een ander Perclose ProGlide
H. Als er geen hemostase tot stand kan worden gebracht nadat de
10.3.2 Optioneel: Pre-sluitingstechniek
De Perclose ProGlide hechtdraad kan aan het begin van de procedure
rond de arteriotomie worden geplaatst en het opvoeren van de knoop
kan worden onderbroken totdat de procedure is voltooid. Stappen A–D
zijn noodzakelijk wanneer de pre-sluitingstechniek wordt toegepast.
A. Na het voltooien van de stappen 1–10 van of Plaatsing van instrument,
B. Plaats onmiddellijk een vaatklem om de twee hechtdraadsegmenten
C. Nadat de hechtdraadsegmenten stevig zijn vastgezet en voordat de
D. Leg de vastgeklemde hechtdraad tijdens de procedure onder een
knoop (sluiten over de draad)
voordat u het instrument verwijdert.
laag om uw linkerwijsvinger, vlak op de huid.
en zorg daarbij dat er een adequate lengte van de voerdraad binnen
in de arterie blijft. Hierdoor kan het Perclose ProGlide SMC instrument
of een inbrenghuls opnieuw worden ingebracht indien hemostase niet
wordt verkregen.
tegelijkertijd de knoop op tot de arteriotomie door toepassing
van geleidelijke consistente spanning op het doorlopende
hechtdraadsegment, terwijl u de hechtdraad coaxiaal aan het weefsel
houdt. (Voer de knoop niet op met de hechtingtrimmer zolang de draad
niet volledig uit de patiënt is verwijderd.)
controle is, moet de gebruiker vervolgens de voerdraad verwijderen.
Daarna gebruikt u de hechtingtrimmer, zoals is beschreven in stap 13,
om de knoop op te voeren en aan te trekken totdat volledige sluiting
is bereikt. Controleer of de knoop stevig vastzit door de patiënt te
laten hoesten en/of zijn/haar been te laten buigen. Bovendien kunnen
patiënten vrij in bed bewegen zonder beperkingen van hoofdeinde van
het bed of been als de sluiting is geslaagd.
de knoop is opgevoerd of als er geen homeostase is verkregen, kan
een ander Perclose ProGlide SMC instrument worden gebruikt om
de procedure te voltooien of kan een inbrenghuls worden ingebracht.
Verwijder de gebroken hechtdraadsegmenten of knip ze vlakbij de
knoop af (met de hechtingtrimmer uit stap 13 of een nieuw, steriel
scalpel of nieuwe, steriele schaar).
SMC instrument moet worden ingebracht of een andere inbrenghuls
vereist is. Om weerstand te voorkomen, gebruikt u een inbrenghuls die
klein genoeg is om zonder overmatige kracht te worden ingebracht.
voerdraad verwijderd is, past u handmatige compressie toe.
zoals beschreven in sectie 10.3, draait u het instrument enigszins
totdat u twee hechtdraadsegmenten in de kromming van de distale
geleider kunt zien. Pak de hechtdraad naast de huls vast. Houd de
twee hechtdraadsegmenten samen vast en trek beide uiteinden van de
hechtdraad zorgvuldig door het distale uiteinde van de proximale geleider.
samen te houden aan het distale uiteinde van de niet-doorlopende
hechtdraad (kortste blauwe hechtdraad met witte punt). Om opvoeren
of vastzetten van de knoop te voorkomen, moet erop worden gelet niet
aan de afzonderlijke hechtdraadsegmenten te trekken tot de klem de
twee segmenten stevig bij elkaar houdt.
inbrenghuls wordt ingebracht, trekt u zachtjes aan de klem totdat
de hechtdraad strak zit om eventuele losse hechtdraad uit het
weefselkanaal te verwijderen.
steriele doek. OPMERKING: De monofilament hechtdraad kan