– Geen brandbare of glimmende voor-
werpen opvegen/opzuigen.
– Het verblijf in de gevarenzone is verbo-
den. Niet gebruiken in ruimtes met ont-
ploffingsgevaar.
– Het meenemen van begeleidende per-
sonen is niet toegestaan.
– Het is niet toegestaan om met dit appa-
raat voorwerpen te verschuiven of te
transporteren.
Geschikte ondergronden
– Asfalt
– Industrievloer
– Estrik
– Beton
– Klinkers
Veiligheidsinstructies
Algemene veiligheidsinstructies
– Het apparaat met de werkinstallaties
moet voor gebruik gecontroleerd wor-
den op deugdelijkheid en bedrijfsveilig-
heid. Indien zij niet in goede staat ver-
keren, mag u de apparatuur niet gebrui-
ken.
– Bij gebruik van het apparaat in gevaar-
lijke omgevingen (bijvoorbeeld tanksta-
tions) moeten de overeenkomstige vei-
ligheidsvoorschriften in acht genomen
worden. Niet gebruiken in ruimtes met
ontploffingsgevaar.
Veiligheidsinstructies voor de
bediening
– Degene die het apparaat bedient dient
het te gebruiken volgens de voorschrif-
ten. Deze dient rekening te houden met
de plaatselijke omstandigheden en bij
het werken met het apparaat te letten
op derden, speciaal op kinderen.
– Voor de aanvang van de werkzaamhe-
den moet de bediener zich ervan verge-
wissen dat alle veiligheidsinrichtingen
volgens de voorschriften zijn aange-
bracht en functioneren.
– De bediener van het apparaat is verant-
woordelijk voor ongevallen met andere
personen of hun eigendom.
– Erop letten dat de bediener nauw aan-
sluitende kledij draagt. Stevig schoeisel
dragen en losse kledij vermijden.
– Voor het starten de onmiddellijke om-
geving van het apparaat controleren
(bv. kinderen). Letten op voldoende
zichtbaarheid!
– Het apparaat mag nooit onbeheerd
worden achtergelaten zolang de motor
nog draait. De bediener mag het appa-
raat pas verlaten, als de motor is uitge-
zet, het apparaat tegen onbedoelde be-
wegingen is beveiligd en de contact-
sleutel uit het contact is gehaald.
– Het apparaat mag alleen door perso-
nen worden gebruikt die voor de om-
gang ermee zijn opgeleid of hun vaar-
digheden in het bedienen hebben aan-
getoond en uitdrukkelijk de opdracht
hebben gekregen voor het gebruik.
– Dit apparaat is niet ervoor gedacht,
door personen (inclusieve kinderen)
met beperkte fysieke, sensorische of
geestelijke mogelijkheden of door ge-
brek aan ervaring en/of door gebrek
aan kennis te worden benut, tenzij deze
personen door personen worden geob-
serveerd die voor hun veiligheid verant-
woordelijk zijn of door deze hun instruc-
ties hebben verkregen, hoe het appa-
raat dient te worden gebruikt.
– Over kinderen dient toezicht te worden
gehouden, om te waarborgen dat ze
niet met het apparaat spelen.
Veiligheidsinstructies voor de
rijmodus
Gevaar
Verwondingsgevaar!
Kantelgevaar bij de sterke hellingen.
– Er mogen enkel hellingen en dalingen
in rijrichting tot 16 % bereden worden.
Kantelgevaar bij onstabiele ondergrond.
– Het apparaat uitsluitend op bevestigde
ondergrond bewegen.
Kantelgevaar bij de zijwaartse hellingen.
– Dwars op de rijrichting alleen hellingen
tot maximaal 15% berijden.
Veiligheidsinstructies voor de
verbrandingsmotor
Gevaar
Verwondingsgevaar!
– Gelieve in het bijzonder de veiligheidsin-
structies in de gebruiksaanwijzing voor
apparaten met benzinemotor in acht te
nemen.
– De uitlaat mag niet geblokkeerd worden.
– Niet over de uitlaat buigen of deze aan-
raken (verbrandingsgevaar).
– Aandrijfmotor niet aanraken of vastpak-
ken (verbrandingsgevaar).
– Bij de werking van het apparaat in ruim-
tes moet gezorgd worden voor voldoen-
de verluchting en afvoer van de uitlaat-
gassen (vergiftigingsgevaar).
– Uitlaatgassen zijn schadelijk voor de
gezondheid, ze mogen niet worden in-
geademd.
– De motor heeft ca. 3 - 4 seconden na-
loop nodig na het uitzetten. In deze tijd
absoluut uit de buurt blijven van het
aandrijfbereik.
Veiligheidstechnische richtlijnen
voor motorvoertuigen op vloeibaar
gas (enkel gasmotor)
Hauptverband der gewerblichen Berufsge-
nossenschaften e.V. (HVBG, Hoofdver-
bond van de industriële beroepsgenoot-
schappen, zorgt voor werknemersbescher-
ming). Vloeibare gassen (drijfgassen) zijn
butaan en propaan of butaan/propaan-
mengsels. Ze worden in speciale flessen
geleverd. De bedrijfsdruk van deze gassen
is afhankelijk van de buitentemperatuur.
Gevaar
Explosiegevaar! Vloeibaar gas niet als ben-
zine behandelen. Benzine verdampt lang-
zaam, vloeibaar gas gaat direct over in een
gas. Het gevaar dat de ruimte zich met gas
vult en dit ontvlamt is dus bij vloeibaar gas
groter dan bij benzine.
2
NL
-
Gevaar
Verwondingsgevaar! Alleen gasflessen ge-
vuld met drijfgas volgens DIN 51622 van
kwaliteit A of B, al naar gelang de omge-
vingstemperatuur gebruiken.
VOORZICHTIG
Huishoudelijk gas is per definitie verboden.
Toegelaten zijn voor de gasmotor vloeibare
gasmengsels van propaan/butaan waar-
van de mengverhouding tussen 90/10 tot
30/70 ligt. Vanwege het betere gedrag bij
een koude start, dient bij buitentemperatu-
ren onder 0 °C (32 °F) bij voorkeur vloei-
baar gas met een hoge propaanverhouding
te worden gebruikt, omdat dit al bij lage
temperaturen verdampt.
Verplichtingen van de bedrijfsleiding en
de werknemers
– Alle personen die vloeibaar gas hante-
ren, zijn verplicht, kennis te nemen van
de informatie over de eigenschappen
van vloeibare gassen, om een veilige
bedrijfsvoering te kunnen garanderen.
Deze publicatie dient steeds bij de
veegmachine aanwezig te zijn.
Onderhoud door vakkundige personen
– Drijfgasinstallaties dienen regelmatig,
tenminste één keer per jaar, door een
vakkundig persoon op werking en dicht-
heid gecontroleerd te worden (volgens
BGG 936).
– De controle dient schriftelijk te worden
vastgelegd. Aan de controle liggen de §
33 en § 37 UVV "Verwendung von Flüs-
siggas" (gebruik van vloeibaar gas,
BGV D34) ten grondslag.
– Als algemene voorschriften gelden de
richtlijnen van de Duitse Verkeersminis-
ter voor de controle van voertuigen
waarvan de motoren op vloeibare gas-
sen lopen.
Inbedrijfstelling/gebruik
– Het gas mag steeds maar uit één fles
tegelijk worden getapt. Wordt het gas
uit meerdere flessen tegelijk gehaald,
kan het gebeuren dat het vloeibare gas
uit een fles in een andere loopt. Daar-
door zou de overvulde fles na het slui-
ten van het ventiel (zie B. 1 van deze
richtlijnen) blootstaan aan een ontoe-
laatbare drukstijging.
– Bij het inbouwen van de volle fles bevindt
zich de markering voor de juiste positie van
de fles "boven" (aansluit-schroefdraad wijst
loodrecht naar boven).
Het wisselen van gasfles dient zorgvuldig
te geschieden. Bij het in- en uitbouwen
moet de gasuitgangsnippel van het fles-
ventiel door een met een sleutel vast aan-
gedraaide afsluitmoer zijn afgedicht.
– Ondichte gasflessen mogen niet meer
worden gebruikt. Ze dienen met inacht-
neming van alle voorzorgsmaatregelen
direct in de open lucht door afblazen te
worden leeggemaakt en dan als on-
dicht te worden gekenmerkt. Bij het af-
leveren of ophalen van beschadigde
flessen dient de uitlener of diens repre-
sentant (tankbediende bijv.) direct
schriftelijk van de bewuste schade op
de hoogte te worden gebracht.
67