4.3
Opstelplaats kiezen
▶
Kies een droge binnenruimte die altijd vorstvrij is, die de
maximale opstelhoogte niet overschrijdt en die de toege-
stane omgevingstemperatuur niet onder- of overschrijdt.
–
Toegestane omgevingstemperatuur bij vrije opstel-
ling: 7 ... 40 ℃
–
Toegestane omgevingstemperatuur bij nisopstelling:
7 ... 30 ℃
–
Toegestane omgevingstemperatuur bij kastinbouw: 7
... 25 ℃
–
Toegestane relatieve luchtvochtigheid: 40 ... 75 %
▶
De opstellingsplaats moet onder 2000 meter boven NAP
liggen.
▶
Let erop dat de vereiste minimumafstanden in acht geno-
men kunnen worden.
▶
Neem het toegestane hoogteverschil tussen buiten-
unit en binnenunit in acht. Zie technische gegevens
(→ Pagina 257).
▶
Houd er bij de keuze van de opstelplaats rekening mee
dat de warmtepomp tijdens het gebruik trillingen aan de
bodem of aan in de buurt liggende wanden kan overbren-
gen.
▶
Zorg ervoor dat de vloer vlak is en voldoende draagver-
mogen heeft om het gewicht van het product incl. de in-
houd warmwaterboiler te kunnen dragen.
▶
Zorg ervoor dat de leidingen (zowel warmwater- alsook
verwarmings- en koudemiddelleidingen) doelmatig geïn-
stalleerd kunnen worden.
4.4
Minimaal opstellingsvlak van de
opstelruimte garanderen
▶
Zorg ervoor dat de opstelruimte overeenkomstig de inter-
nationale norm voor brandbare koudemiddelen het ver-
eiste opstellingsvlak heeft.
Opsteloppervlak minimale afmetingen voor 5/6 kW
(→ Pagina 199)
Opsteloppervlak minimale afmetingen voor 7/8 kW
(→ Pagina 199)
▶
Als het minimale opstellingsvlak door een individuele
kamer niet kan worden gegarandeerd, is het ook mogelijk
om meerdere kamers in een binnenluchtnetwerk samen
te brengen. Hierbij moet altijd gegarandeerd zijn dat een
luchtuitwisseling tussen de kamers aanwezig is.
▶
Bereken het binnenluchtnetwerk voor R32 installaties in
gebouwen als volgt (IEC 60335-2-40:2022 G1.3).
Bij stationaire toestellen kunnen kamers die zich op dezelfde
etage bevinden en door een open doorgang met elkaar zijn
verbonden bij het bepalen van de conformiteit met de A
voorschriften als enigste kamer worden beschouwd als de
doorgang aan alle volgende eisen voldoet:
–
Het gaat om een permanente opening.
–
Deze reikt tot aan de vloer.
–
Deze is bedoeld voor mensen om door te komen.
Bij stationaire toestellen kan het oppervlak van de naburige
kamers op dezelfde verdieping, die door permanente ope-
ningen in de wanden en/of deuren tussen de bewoonde ka-
mers verbonden zijn, inclusief de tussenruimtes tussen wand
en vloer, bij het vastleggen van de naleving van de A
schriften als één enkele kamer worden beschouwd, voor zo-
ver de volgende voorwaarden zijn vervuld:
198
–
De kamer moet geschikte openingen conform GG.1.4
hebben.
–
Het minimale openingsvlak voor de natuurlijke ventilatie
Anv
mag niet worden onderschreden.
min
GG1.4 Voorwaarden voor openingen voor verbonden ka-
mers en natuurlijke ventilatie:
–
Met het oppervlak van openingen die meer dan 300 mm
van de vloer zijn verwijderd, wordt bij het bepalen van het
naleven van Anv
–
Minstens 50% van het vereiste openingsoppervlak Anv
moet onder 200 mm boven de vloer liggen.
–
De vloer van de onderste openingen mag niet hoger zijn
dan het vrijmaakpunt als het toestel geïnstalleerd wordt
en mag niet meer dan 100 mm van de vloer verwijderd
zijn.
–
Openingen zijn permanente openingen die niet gesloten
kunnen worden.
–
De hoogte van de openingen tussen wand en vloer die
de kamers verbinden, moet minstens 20 mm bedragen.
–
Voor een tweede, hogere opening moet worden gezorgd.
De totale grootte van de tweede opening mag niet minder
dan 50% van het minimale openingsvlak voor Anv
dragen en moet zich minstens 1,5 m boven de vloer be-
vinden.
3
y
x
-
min
1
Doorgang
2
A
opstelruimte
Berekeningsvoorbeeld
-voor-
min
A
= A
totaal
opstelruimte
Binnenunit met een vermogen van 5 of 6 kW
Als de totale koudemiddelvulhoeveelheid bij een lei-
dinglengte van 22 m (in de leidingen + in het product)
Installatie- en onderhoudshandleiding 8000017396_01
geen rekening gehouden.
min
Anv
min
2
Anv
min
x
2
3
A
extra ruimte
+ A
extra kamer
min
be-
min
1
y