≤ 2 cm (bijv. begaanbare wegen,
terrassen):
leg de begrenzingsdraad zonder afstand
tot de hindernis.
Let er bij het onderhoud van de
rand van het gazon op dat de
begrenzingsdraad niet beschadigd
raakt. Installeer de
begrenzingsdraad zo nodig op
enige afstand (2-3 cm) van de rand
van het gazon.
> 2 cm:
leg de begrenzingsdraad met afstand C
(27 cm).
Stel desgewenst de snijhoogte zo
in dat de robotmaaier met het
maaiwerk geen hindernissen raakt.
Als de laagste snijhoogte wordt
ingesteld, kan de robotmaaier
alleen hoogteverschillen
overwinnen die lager zijn dan
aangegeven.
0478 131 9933 A - NL
12.6 Vernauwingen
Als in het maaivlak een vernauwing
is geïnstalleerd, moet de
verplaatste rit naar het begin
(corridor) worden uitgeschakeld.
(
11.14)
De robotmaaier rijdt automatisch door alle
vernauwingen, zolang de minimale
draadafstand wordt aangehouden. Smalle
gebieden van het maaivlak moeten met
begrenzingsdraad worden afgebakend.
Als er twee maaivlakken door een smal
begaanbaar gedeelte met elkaar zijn
verbonden, kan er een doorgang worden
geïnstalleerd. (
12.9)
Minimale draadafstand: 54 cm
Dat komt overeen met 2 iRuler-lengtes of
de breedte van het apparaat.
Daarom is er bij vernauwingen de
volgende ruimte nodig:
– tussen hoge hindernissen (> 2 cm –
bijv. muren, heggen):
108 cm
– tussen begaanbare hindernissen (≤
2 cm – bijv. wegen, terrassen):
54 cm
12.7 Verboden zones
Installeer verboden zones
– rondom hindernissen die de
robotmaaier niet mag aanraken,
– rondom hindernissen die niet stabiel
genoeg zijn,
– rondom hindernissen die te laag zijn.
Minimumhoogte: 10 cm
VIKING raadt aan,
● hindernissen met verboden zones af te
grenzen of te verwijderen,
● verboden zones na de eerste installatie
of na veranderingen in de
draadinstallatie met behulp van het
commando "Rand testen" te
controleren. (
11.14)
303