4 Inbedrijfstelling
Gevaar
Levensgevaar door stroomschok!
Er bestaat levensgevaar voor personen die
werkzaamheden verrichten waarvoor zij niet
gekwalificeerd of opgeleid zijn.
Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen
alleen door personen worden uitgevoerd, die over een
erkende opleiding tot elektromonteur en de
noodzakelijke capaciteiten en kennis beschikken.
4.1 Voorbereiden van de
laadinfrastructuur
De apparaten van de laadinfrastructuur moeten
dienovereenkomstig worden voorbereid voor de
inbedrijfstelling:
1. Installeer alle apparaten van de laadinfrastructuur
overeenkomstig de installatie- en
bedieningshandleidingen van de laadsystemen van
MENNEKES.
2. Sluit de SCU's van de laadpunten aan op de ACU m.b.v.
een Profibus-kabel. De bedrading vindt plaats volgens
de lijnbustopologie.
3. Plaats eventueel een SIM-kaart in de ACU.
4. Sluit alle apparaten aan op het stroomnet en schakel de
apparaten aan.
MENNEKES beveelt aan gebruik te maken van de volgende
leidingen voor de RS-485-bus:
Leggen in de grond:
Siemens PROFIBUS-leiding aardkabel 6XV1830-3FH10
(EAN van de fabrikant: 4019169400428).
Leggen zonder mechanische belasting:
Siemens PROFIBUS-leiding aadkabel 6XV1830-0EH10
(EAN van de fabrikant: 4019169400312).
Bij gebruik van de aanbevolen leidingen is bij buslengtes tot
300 m een probleemloos gebruik mogelijk.
4.2 Laadinfrastructuur plannen en
registreren
Bij het werken met een groot aantal laadstations en
laadpunten vergemakkelijkt een algemeen plan de
overdracht van de gegevens. Verder zou het plan van nut
kunnen zijn bij de communicatie met de MENNEKES service.
De namen van de ACU en de SCU's kunnen willekeurig
worden gekozen. De volgende naamgevingsregels dienen
echter in acht te worden genomen:
Lengte tot max. 32 tekens.
Geen letters met accenten of speciale tekens.
Zo mogelijk geen spaties (zijn moeilijk te herkennen bij
maken van meerdere vermeldingen).
De invoer is hoofdlettergevoelig.
De ACU-naam mag slechts eenmaal toegewezen zijn in
de laadinfrastructuur.
Plannen en registreer de laadinfrastructuur als volgt:
1. Wijs een zinvolle en unieke naam toe aan de ACU en
SCU's in uw laadinfrastructuur.
Als een ACU wordt vervangen, raden wij aan deze een
andere naam te geven.
2. Noteer de namen van de ACU en de bijbehorende
SCU's voor de laadpunten.
3. Noteer de beschikbare aansluitcapaciteit van de
laadpunten of de groepering van individuele laadpunten
die verbonden zijn met een toevoerleiding.
NL
7