„Throttle" activeren:
Tik op de knop „Activeren/de-activeren". Trek de gas-/remhendel naar voor of achter en houd de gewenste positie. Tik
de knop „Terug" aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan.
„Throttle" de-activeren:
Selecteer de functie „Throttle". Tik de knop „Activeren/de-activeren" aan, om de ingestelde waarde te de-activeren.
„Display sensors":
Deze functie toont alle informatie van alle aangesloten sensoren.
„Choose sensors":
Deze functie toont de informatie van tot vier sensoren op het hoofdbeeldscherm. Tik op de parameter en selecteer
de gewenste sensor.
„Speed and distance":
Deze functie maakt het programmeren van een op de ontvanger aangesloten toerenteller evenals een kilometerteller
mogelijk.
Tik op de functie „Speed sensor", om een toerenteller te selecteren. „None" betekent, dat er geen geselecteerd werd.
Tik op de functie „Set rotation length", om de omvang van de band, waarop de toerenteller is aangesloten, in te stellen.
Tik op „Reset odometer 1" of „Reset odometer 2", om de virtuele kilometerteller weer op „0" te zetten.
„Servo setup":
Deze functie kan de servo's met seriële interface aansturen. Hiervoor zijn echter speciale, voor de ontvangstinstallatie
passende servo's nodig. Daarom is deze functie op dit moment gedeactiveerd.
„Servos frequency":
Servo's worden in een bepaald ritme (framerate) met stuursignalen aangestuurd. De standaardfrequentie is 50
Hz. Speciale, meestal digitale servo's hebben een hoger anstuurrate nodig. Selecteer de passende frequentie in
overeenstemming met de voorschriften van de servofabrikant.
Let op:
Een wijziging van de aanstuurfrequentie heeft een invloed op alle op de ontvanger aangesloten stuurelementen (vb.
rijregelaar, servo's, etc.).
Als stuurelementen die uitsluitend voor een aanstuurfrequentie van 50 Hz zijn geschikt, met een hogere frequentie
worden aangestuurd, worden deze mogelijks vernield.
172