w) Functie „RX setup"
Deze functie maakt het programmeren van de ontvanger mo-
gelijk. De volgende instellingsmogelijkheden zijn beschikbaar:
„Bind with a receiver":
Selecteer deze functie wanneer de zender opnieuw met een ont-
vanger verbonden moet worden.
„RX batterijmonitor":
Deze functie toont de volgende informatie van de ontvangeraccu
/ de ontvangerbatterij:
„External sensor":
Activeer deze functie wanneer u een externe sensor gebruikt.
Dat is vooral nuttig, wanneer de ontvanger via een elektronische
snelheidsregelaar van stroom wordt voorzien. Sluit hiervoor de
sensor direct op de hoofdaccu aan.
„Low voltage":
Stel hier de minimale spanning voor een bijna ontladen accu in.
„Alarm voltage":
Afbeelding 34
Stel hier in vanaf wanneer de zender een alarm moet geven als
een bepaalde spanning wordt onderschreden.
„High voltage":
Stel hier de maximale spanning voor een compleet opgeladen accu in.
Selecteer de te wijzigen parameter. Schuif de regelaar naar rechts of links, om de waarde overeenkomstig uw wensen
aan te passen. Tik de knop „Terug" aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan.
„Failsafe":
Deze functie maakt het mogelijk om de servoposities te programmeren die in geval van verlies van het ontvanger-
signaal automatisch worden ingesteld. Wanneer de instellingen op „Off" staan, blijven de servo's bij signaalverlies in
hun laatste positie.
Zo verandert u de waarden van de individuele servoposities:
„Steering" activeren:
Tik op de knop „Activeren/de-activeren". Draai het stuurwiel voor de stuurfunctie naar links of rechts en houd de
gewenste positie. Tik de knop „Terug" aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan.
„Steering" de-activeren:
Selecteer de functie „Steering". Tik de knop „Activeren/de-activeren" aan, om de ingestelde waarde te de-activeren.
De met de gevers van de zender (vb. stuurwiel) ingestelde waarden voor de failsafe-functie worden bij geactiveer-
de functie in het scherm van de functie „Failsafe" weergegeven. Als een geprogrammeerde failsafe-waarde wordt
gedeactiveerd, is de ingestelde waarde permanent gewist en moet bij activering de failsafe-functie opnieuw worden
ingesteld.
171