F3
2A
RHT30
8
7
6
5
4
3
2
1
X15
10
9
8
7
6
5
4
3
2
AO analog
DI digital inputs
AI analog inputs
outputs
MD-kaartaansluitingen en hun locatie
U definieert uw apparatuur als volgt: tik op de pijl-om-
hoog in het hoofdscherm > selecteer Instellingen
> blader naar Systeemconfiguratie > voer het
wachtwoord 6143 in > OK > I/Oinstellingen > kies
AIinstellingen (instellingen voor analoge ingangen) of
DIinstellingen (instellingen voor digitale ingangen) >
kies de verbinding die u wilt definiëren. Tik vervolgens
op de groene tekst op de rij die u wilt kiezen, en selec-
teer het apparaat dat u hebt toegevoegd in de lijst die
verschijnt.
OpMeRKINg: Dit geldt ook voor de kanaaldruk-
sensoren die zijn vereist voor constante kanaal-
druk als de unit is besteld zonder regeling van
constante kanaaldruk.
Inbedrijfstelling documenteren
• Vul het garantieformulier in.
• Noteer de eventuele wijzigingen die u hebt
aangebracht in de fabrieksinstellingen in de
lijst met parameters achter in deze handleiding
(veldinstellingen).
• Vul het document voor meting van de luchthoe-
veelheid in. Een kopie van dit document vindt u
achter in deze handleiding.
OpMeRKINg: De garantie is niet van toepas-
sing op units waarvoor de meting van de lucht-
opbrengst niet is gedocumenteerd.
X6
X24
X10
X29
X9
RHT30
SLP
+24V
AO5
DI10
GND
LTO
POISTO
TULO
X17
1
9
8
7
6
5
4
3
2
X18
X1-X7, X12 Sensors
X5
X4
X3
X2
X1
X7
X6
X12
X19
Ethernet
MD MOTHERBOARD
JP2
X27
X28
X26
1
MODBUS-RTU
OpMeRKINg: Het is van groot belang om alle
wijzigingen in de parameters te noteren. U hebt
dan een reservekopie van deze gegevens als het
bedieningspaneel beschadigd raakt (bijvoor-
beeld door blikseminslag).
Gebruik
Maak zo mogelijk de gebruiker bekend met
correct gebruik van de ventilatieunit en het
bedieningspaneel.
OpMeRKINg: Raadpleeg het hoofdstuk
Storingen verhelpen achter in deze handleiding
als zich problemen voordoen met het gebruik
van de ventilatieunit.
Algemeen
OpMeRKINg: Schakel de ventilatieunit nooit
uit. De ventilatieunit moet altijd blijven draaien
met het vermogen dat is opgegeven door de
ontwerper van het ventilatiesysteem.
• De ventilatie moet voldoende zijn.
Bij onvoldoende ventilatie stijgt de vochtigheids-
graad binnen, waardoor er condens kan ontstaan
op koude oppervlakken.
JP5
DO1
DO2
DO digital outputs
Installatie-instructies
NL
171