e) Basisinformatie voor de besturing van modelhelikopters
Voordat uw model in gebruik genomen kan worden, dient u eerst de beschikbare besturingsmogelijkheden te leren
kennen om veilig met het model te kunnen vliegen. De modelhelikopter wordt met behulp van de twee stuurknuppels
van de afstandsbediening bestuurd. Hierbij staan de volgende functies ter beschikking:
Pitch functie
Met behulp van de pitch functie wordt de vlieghoogte van de helikopter beïnvloed (zie afb. 11). De bediening gebeurt
met de linker stuurknuppel (zie afb. 1, positie 17). Deze kan naar voren en naar achteren bewogen worden zonder dat
deze (zoals bij de overige besturingsfuncties) steeds weer naar de middelste stand terugspringt.
Afhankelijk van de stuurknuppelpositie verander de hellingshoek van de rotorbladen. Als de stuurknuppel helemaal
naar het lichaam is getrokken, wijzen de rotorbladen de maximaal negatieve hellingshoek aan. Als de stuurknuppel
helemaal naar voor is geschoven, wijzen de rotorbladen de maximaal positieve hellingshoek aan. Parallel daartoe
wordt met de stuurknuppel ook nog het motorvermogen gestuurd. De benodigde waarden voor pitchfunctie en mo-
torvermogen kunnen via overeenkomstige karakteristieken (pitch- en gascurve) voor elke vliegtoestand afzonderlijk
worden vastgelegd.
Als de stuurknuppel van de onderste stand naar voren geschoven wordt, begint de hoofdrotor te draaien en verhoogt
hij het toerental (al naar de knuppelpositie). Als de stuurknuppel zich in de middelste positie bevindt, dan moet het
toerental van de hoofdrotor en de hellingshoek van de rotorbladen zo hoog zijn, dat de helikopter kan zweven. Parallel
met de hoofdrotor wordt het toerental van de staartrotor automatisch evenredig mee geregeld.
Afbeelding 11
201