5.7.2 Elektrische veiligheidscontrole
De werking van het veiligheidssysteem
moet voor elk gebruik worden gecon-
troleerd.
Status
Actie
Koppelings-/rempe-
Probeer te star-
daal niet ingedrukt.
ten.
PTO niet actief.
Koppelings-/rempe-
Probeer te star-
daal niet ingedrukt.
ten.
PTO actief.
Draaiende motor.
De bestuurder
PTO actief.
staat op van de
zitting.
Regelaar voor werk-
Probeer PTO
tuiglift niet in
te activeren.
zweefstand.
5.8 STARTEN
1. Zorg dat de PTO niet is geactiveerd.
2. Houd uw voet niet op het gaspedaal.
3. Zet de gashendel in de stand 1/4.
4. Trap het rempedaal volledig in. Het indicatie-
lampje (1:I3) moet branden.
5. Bij starten bij lage omgevingstemperaturen
moet de motor worden voorverwarmd voordat u
start. Zie 3.4.3.2. Draai de contactsleutel om en
start de motor.
6. Direct na een koude start mag u de machine niet
meteen belasten of gaan rijden, omdat de hy-
draulische olie nog koud is.
Laat de hydraulische olie opwarmen door de
motor met ¼ gas te laten draaien. Laat de motor
een paar minuten lopen zoals hieronder is aan-
gegeven.
Voorbeeld: Bij -10 °C 18 minuten lang bij gashen-
del in de stand ¼.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
Zet de gashendel op ongeveer 1/4 voordat u de
hydraulische PTO activeert. Zo voorkomt u on-
nodige drukverhogingen in het hydraulische
systeem.
NEDERLANDS
5.9 STUURBEKRACHTIGING
De stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat het vermo-
gen van het hydraulische systeem de bewegingen
van het stuur ondersteunt. Dit maakt het makkelij-
ker de machine te besturen als de motor op volle
Resultaat
kracht werkt (vol gas).
De motor
Als het toerental van de motor lager wordt, ver-
mag niet star-
mindert het effect van de stuurbekrachtiging.
ten.
5.10 BEDIENINGSTIPS
De motor
Zorg altijd dat er voldoende olie in de motor aan-
mag niet star-
wezig is. Dat geldt met name bij het rijden op hel-
ten.
lingen.
PTO moet
Zie 5.3.
uitschakelen.
PTO active-
ren moet
onmogelijk
zijn.
5.11 STOPPEN
Schakel de PTO uit. Haal de parkeerrem aan.
Laat de motor 1 tot 2 minuten stationair draaien.
Zet de motor af door de contactsleutel om te
draaien.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
lingen. Start of stop niet plotseling als u
een helling op- of afrijdt. Rijd nooit
dwars over een helling. Rijd van boven
naar beneden en van beneden naar bo-
ven.
Rijd niet met de machine op een helling
met een grotere hellingshoek dan 10º.
Neem gas terug op hellingen en als u
scherpe bochten maakt om te voorko-
men dat de machine kantelt of u de con-
trole over de machine verliest.
Draai bij rijden in de hoogste versnel-
ling en bij vol gas het stuur niet volledig
naar één kant. De machine kan dan een-
voudig kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de
stuurbekrachtiging en de zittinghouder.
Risico op letsel door beknelling. Rijd
nooit met de machine als de motorkap
open is.
Afhankelijk van het gebruikte werktuig
moeten er wellicht contragewichten op
de machine worden gemonteerd. De as-
druk van een wielas mag nooit hoger
zijn dan 900 kg of 70% van het totale
gewicht van de machine.
Als u de machine onbeheerd achterlaat,
verwijder dan de contactsleutel.
Direct na het uitzetten kan de motor
nog zeer heet zijn. Raak de demper of
andere motoronderdelen niet aan. Dit
kan ernstige brandwonden veroorza-
ken.
NL
117