NL
4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
Controleer voor elk gebruik of het be-
veiligingssysteem werkt.
Status
Handeling
Het koppelings-/
Probeer te starten. De motor
rempedaal is niet
ingetrapt.
De krachtafnemer
is niet ingescha-
keld.
Het koppelings-/
De bestuurder gaat
rempedaal is inge-
staan.
trapt.
De krachtafnemer
is ingeschakeld.
Lopende motor. De
De bestuurder gaat
krachtafnemer is
staan.
ingeschakeld.
Lopende motor.
Verwijder zeke-
ring 10 A.
Zie afb. 13.
4.5 Starten
1. Open de benzinekraan. Zie 14.
2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou-
gie(s) is/zijn geplaatst.
3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld
is.
4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal.
5. Comfort:
Starten van een koude motor – zet de gashendel
helemaal in de chokestand.
Starten van een warme motor – zet de gashendel
op vol gas (ongeveer 2 cm achter de
chokestand).
Royal, Prestige:
Zet de gashendel op vol gas.
Starten van een koude motor - trek de choke-
hendel volledig uit.
Starten van een warme motor – druk de choke-
hendel volledig in.
6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
8 Comfort:
Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashen-
del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach-
ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt.
Royal, Prestige:
Wanneer de motor is gestart, duwt u de choke-
hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt.
9. Laat de machine na een koude start niet onmid-
dellijk belast werken, maar laat de motor eerst
een paar minuten warmdraaien. Op die manier
kan de olie eerst opwarmen.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
84
NEDERLANDS
4.6 Bedieningstips
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de
motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
ken op hellingen. Zie 4.2.
Resultaat
Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
lingen. Start of stop niet plotseling wan-
neer u een helling op- of afrijdt. Rijd
start niet.
nooit dwars over een helling. Rijd van
boven naar beneden en van beneden
naar boven.
Deze machine mag op een helling van
maximaal 10° rijden.
De motor
start niet.
Verminder de snelheid op hellingen en
bij scherpe bochten om controle over de
machine te houden en het risico op kan-
telen te beperken.
De motor
Draai bij rijden in de hoogste versnel-
stopt dan.
ling en bij vol gas het stuur niet volledig
naar één kant. De machine kan dan
De motor
kantelen.
stopt dan.
Blijf met uw handen uit de buurt van de
middensturing en de zittinghouder. An-
ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit
met de machine als de motorkap open
is.
4.7 Stoppen
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem
aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet
de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als
de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet
worden.
Als u de machine zonder toezicht ach-
terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma-
ken en de contactsleutel verwijderen.
Direct na gebruik kan de motor bijzon-
der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
der of de koelribben niet aan. Dit kan
ernstige brandwonden veroorzaken.