• De pulsaties van intra-aortale ballonondersteuning kunnen de hartfrequentie beïnvloeden die op de pulsoximeter wordt
weergegeven. Vergelijk de polsfrequentie van de patiënt met de hartslag op het ECG.
• Plaats de sensor niet op een vinger of teen waar een arteriële katheter of bloeddrukmanchet op is aangebracht.
• Bij gebruik van pulsoximetrie tijdens bestraling van het gehele lichaam moet de sensor buiten het stralingsveld worden
gehouden. Als de sensor aan de straling wordt blootgesteld, kan de uitlezing tijdens de actieve bestraling foutief zijn of
uitblijven.
• Bij gebruik van pulsoximetrie tijdens bestraling van het gehele lichaam moet de sensor buiten het stralingsveld worden
gehouden. Als de sensor aan de straling wordt blootgesteld, kan de afleeswaarde tijdens de actieve bestralingsperiode foutief
zijn of nul bedragen.
• Gebruik de sensor niet tijdens het scannen met MRI (beeldvorming met magnetische kernspinresonantie) of in een ruimte
waar een MRI-scanner staat, aangezien dat kan leiden tot lichamelijk letsel.
• Bronnen van sterk omgevingslicht zoals operatielampen (xenonlampen), bilirubinelampen, neonbuizen, infrarood
hittelampen en direct zonlicht kunnen de werking van een sensor storen.
• Om interferentie uit de omgeving te voorkomen, moet de sensor correct worden aangebracht, en zo nodig moet de plek waar
de sensor is aangebracht met ondoorzichtig materiaal worden bedekt. Indien deze voorzorgsmaatregel niet wordt genomen
in een omgeving met sterk licht, kan een onjuiste meting het gevolg zijn.
• EMI-stralingsinterferentie kan onnauwkeurige metingen veroorzaken.
• Abnormale vingers, intravasculaire kleurstoffen, zoals indocyaninegroen of methyleenblauw, of extern aangebrachte kleurstof
en textuur (zoals nagellak, glitter, enzovoort) kunnen leiden tot onnauwkeurige of geen metingen.
• Hoge COHb- of MetHb-waarden kunnen zich voordoen terwijl de SpO
of MetHb-waarden worden vermoed, moet er een laboratoriumanalyse (CO-oximetrie) op een bloedmonster worden
uitgevoerd.
• Een verhoogd carboxyhemoglobinepeil (COHb) kan leiden tot onnauwkeurige SpO
• Verhoogde methemoglobineconcentraties (MetHb) leiden tot onnauwkeurige SpO
• Een verhoogd totaal bilirubinegehalte kan onnauwkeurige SpO
• Onnauwkeurige SpO
bewegingsartefacten.
• Hemoglobinopathieën en afwijkingen in de bloedsamenstelling, zoals thalassemie, HbS, HbC, sikkelcelziekte, enzovoort,
kunnen onnauwkeurige SpO
• Onnauwkeurige SpO
Raynaud en perifere vasculaire aandoeningen.
• Onnauwkeurige SpO
of hypercapnische omstandigheden, en ernstige vasoconstrictie of hypothermie.
• SpO
-metingen kunnen worden beïnvloed door zeer lage doorbloeding op de bewaakte plek.
2
• Metingen met een betrouwbaarheidsindicator met een zwak signaal zijn mogelijk niet nauwkeurig.
• De sensor in geen geval wijzigen of aanpassen. Wijzigingen of modificaties kunnen van invloed zijn op de prestaties en/of
nauwkeurigheid.
• Reinig de sensoren alvorens deze weer te gebruiken bij verschillende patiënten.
• Week of dompel de sensor niet in vloeistoffen om schade te voorkomen.
• Steriliseer de sensor niet door middel van straling of stoom, in een autoclaaf of met ethyleenoxide aangezien de sensor
daardoor beschadigd raakt.
• Probeer sensoren of patiëntenkabels van Masimo niet opnieuw te gebruiken/prepareren of te recyclen, aangezien dit de
elektrische onderdelen kan beschadigen en bij de patiënt letsel tot gevolg kan hebben.
• LET OP: Vervang de sensor wanneer het bericht 'Sensor vervangen' wordt weergegeven of wanneer tijdens het bewaken van
opeenvolgende patiënten constant een bericht over lage SIQ wordt weergegeven nadat u de stappen voor probleemoplossing
voor lage SIQ hebt uitgevoerd volgens de gebruikershandleiding van het bewakingsapparaat.
• OPMERKING: De sensor is voorzien van X-Cal®-technologie om het risico van onnauwkeurige afleeswaarden en onverwachtse
onderbreking van de bewaking van de patiënt te beperken. De sensor is geschikt voor een bewakingsduur van maximaal
8760 uur. Vervang de sensor wanneer deze bewakingsduur is verstreken.
INSTRUCTIES
A) De locatie kiezen
• Kies een plek die goed doorbloed is en de bewegingen van een bij bewustzijn zijnde patiënt het minst beperkt. De ringvinger
van de niet-dominante hand heeft de voorkeur. Eventueel kunnen de andere vingers van de niet-dominante hand of worden
gebruikt.
• Kies altijd een plaats die het detectorvenster van de sensor geheel bedekt. De grote teen of de lange teen (naast de grote teen)
kan worden gebruikt bij vastgesnoerde patiënten of patiënten wiens handen niet beschikbaar zijn.
• De plaats moet helemaal schoon zijn voordat de sensor wordt geplaatst.
LET OP!: Voordat u de sensor gebruikt, moet u de sensor inspecteren en met name letten op gebroken of gerafelde draden
of beschadigde onderdelen.
B) De sensor aanbrengen op de patiënt
1. Zie afb. 1. Open de sensor door op de scharnierlipjes te drukken. Plaats de geselecteerde vinger op het sensorvenster
van de DCI of DCI-P. Het meest vlezige deel van de vinger moet het detectorvenster op de onderste helft van de
sensor bedekken. De bovenste helft van de sensor is te herkennen aan de kabel. De vingertop moet de hoger gelegen
vingerstop in de sensor raken. Als de vingernagel lang is, kan deze tot voorbij de vingerstop uitsteken.
2. Zie afb. 2. De scharnierlipjes van de sensor moeten opengaan zodat de grip van de sensor gelijkmatig over de lengte
van de vinger wordt verdeeld. Controleer de positie van de sensor om te controleren of de plaatsing correct is.
Nauwkeurige gegevens worden alleen verkregen als het detectorvenster volledig is bedekt.
-metingen kunnen worden veroorzaakt door ernstige anemie, zeer lage arteriële perfusie of extreme
2
-metingen veroorzaken.
2
-metingen kunnen worden veroorzaakt door vasospastische aandoeningen, zoals de ziekte van
2
-metingen kunnen worden veroorzaakt door verhoogde dyshemoglobineconcentraties, hypocapnische
2
-waarde normaal lijkt. Als er verhoogde COHb-
2
2
-metingen tot gevolg hebben.
2
34
-metingen.
2
-metingen.
4888G-eIFU-0119