Installatie en Aansluiting
3.2.4 Aardaansluitingen
GEVAAR!
De omvormer moet worden aangesloten op een aarding (PE).
Gebruik voor de aardingskabel de minimale dikte die wordt aangegeven in de
tabellen B.1, B.2 en B.3.
Sluit de aardaansluitingen van de omvormer aan op een aardrail, op een apart
aardingspunt, of op een gemeenschappelijk aardingspunt (impedantie ≤ 10 Ω).
De nulleider van het netwerk moet degelijk geaard worden. Deze nulleider mag
echter niet worden gebruikt voor de aarding van de omvormer.
Aangezien de lekstroom groter is dan 3,5 mA (wisselstroom), moet er
gebruikgemaakt worden van een koperen kabel van minimaal 10 mm
twee kabels met de dikte die wordt aangegeven in de tabellen B.1, B.2 en B.3,
aangezien de aansluiting van de omvormer op de aardebescherming anders
niet overeenstemt met IEC61800-5-1.
3.2.5 Besturingsaansluitingen
De besturingsaansluitingen (analoge ingangen/uitgangen en digitale ingangen/uitgangen)
moeten worden uitgevoerd via connector XC1 van besturingspaneel van de CC700. De functies
en de typische aansluitingen worden aangegeven in de afbeeldingen 3.5.
Linedrive-encoder of push-pull
(1) Zie afbeelding 3.5 (b) voor informatie over de open-collector encoderaansluiting.
(2) Zie afbeelding 3.5 (c) voor informatie over de verbinding met Active low digitale ingangen.
(a) Linedrive-encoder of push-pull en Active high digitale ingangen
150 | CFW700
(1)
of van
2
Active high digitale ingangen
(2)