GEBRUIKSINSTRUCTIES
Nota : De getallen 1 - 10 verwijzen naar de SCHEMATISCHE VOORSTELLING waar
de componenten genummerd zijn. De letters A - I verwijzen naar de VEREISTE
APPARATUUR benodigd voor gebruik bij Veneuze Drainage onder vacuüm.
1. Tref de voorbereidingen om het CPB-circuit volgens de procedure op te stellen.
2. Controleer of de blauwe kappen van de afzuigpoorten 6 en de hulppoort 2 van het
reservoir helemaal ingedrukt zijn om een goede dichting te verzekeren.
3. Bevestig alle gele luerkappen op de juiste plaats; alle kappen zijn niet-geventileerd
4,8.
4. Installeer de instelbare vacuümregelaar D op de wandgemonteerde zuigbron.
5. Verwijder de positieve overdrukklep en bevestig een driewegkraantje aan de niet-
gefilterde luer-lockpoort en sluit de steriele manometerlijn E aan.
6. Verbind de negatieve manometer F met de steriele manometerlijn E.
7. De positieve overdrukklep H wordt ook met het voorgenoemde driewegkraantje (in
procedure 5) verbonden aan het andere uiteinde van dit driewegkraantje.
8. Verbind de gasfilter I met de lijn verbonden met het vochtopvangsysteem B en het
"Y-connectiestuk".
9. Bevestig het steriele vochtopvangsysteem B aan de ontluchtingspoort 5 op het
Hardshell reservoir.
<De bypass starten>
1. Begin met gewone veneuze drainage door graviteit; op dit moment is de
vacuümaflaatlijn G niet afgeklemd.
2. Om de veneuze drainage onder vacuüm te starten: stel de vacuümregelaar D in op
–5,3 kPa (–40 mmHg), en klem dan de vacuümaflaatlijn G af.
3. Bewaak de negatieve druk binnenin het Hardshell Reservoir met de manometer om
negatieve druk te meten F.
4. Stel de negatieve druk bij om de veneuze terugstroom te optimaliseren. Stel de
vacuümregelaar D in tussen –5,3 kPa en –8,0 kPa (–40 en –60 mmHg).
Nota:
• Het waarschuwingslabel "DO NOT OBSTRUCT" (NIET BLOKKEREN) bij de
ontluchtingspoort is niet van toepassing op veneuze drainage onder vacuüm.
• Gebruik een occlusieve rolkop voor het afzuigen en de LV-ontluchtingslijn.
<De bypass stoppen>
Verwijder de klem van de vacuümaflaatlijn G; de veneuze terugstroom zal snel
verminderen. Sluit de bypass af volgens de standaardprocedure.
Postoperatieve thoraxdrainage
CONTRA-INDICATIES
Voor postoperatieve thoraxdrainage met daaropvolgende autotransfusieprocedures
gelden de volgende contra-indicaties:
• Grote perforaties in de thoraxwand of een luchtlek in de longen.
• Infectie of maligne aandoening die zich systematisch of in het pericard, het
mediastinum of de longen voordoet.
• Vermoede of bewezen ernstige contaminatie door corpora aliena, lymfefalen of
darmperforatie.
WAARSCHUWINGEN
• De kwaliteit van het bloed en de geschiktheid van terugvoer van opgevangen bloed
moeten door een daartoe bevoegde persoon beoordeeld worden voordat herinfusie
plaatsvindt. De toeziend arts draagt de volle verantwoordelijkheid voor veilige
herinfusie van de opgevangen vloeistoffen.
• Complicaties zoals die welke hieronder vermeld staan, worden in verband gebracht
met thoraxdrainage en daaropvolgende herinfusie: bloedtrauma, bloedstolling,
coagulopathie en materiaal- of luchtembolie.
• Herinfusie van opgevangen bloed/vloeistof moet elk uur geschieden tenzij er minder
dan 50 mL per uur wordt verzameld.
• Het minimumniveau in het reservoir moet altijd ten minste 20 mL bedragen om te
voorkomen dat luchtbellen in de bloedbaan van de patiënt geraken.
• Bloed dat langer dan vier uur in het reservoir is opgeslagen, mag niet voor transfusie
gebruikt worden.
1
• Voortzetting van autotransfusie tot meer dan 18 uur na de operatie wordt afgeraden.
• Bevestig een shuntlijn (brug) om de gefilterde en ongefilterde delen in het reservoir te
verbinden zoals aangegeven in de gebruiksaanwijzing.
72
VEREISTE APPARATUUR
A FX25R Veneus Reservoir
B Steriel vochtopvangsysteem
C Klem
D Instelbare vacuümregelaar [instelbaar
tussen 0 en -20 kPa (-150 mmHg)]
INSTELLINGSCONFIGURATIE (voorbeeld)
Luer-lockpoort zonder filter
E
H
Ontluchtings-
poort
B
SCHEMATISCHE VOORSTELLING
1 Positieve
overdrukklep
2 Hulppoort
3 Systeem Voor
Staalname
4 Twee Luer Locks
op de Veneuze
ingang
Thermistor probe
5 Ontluchtingspoort
• Aanwezigheid van de volgende middelen op de plaats van aspiratie: topische
hemostatica, bactericide wondspoelmiddelen of antibiotica die niet voor parenterale
toediening bestemd zijn.
• Open thorax met aangelegd vacuüm.
• Toediening van protamine voordat het reservoir van het bypasscircuit is verwijderd
• Terugkeer van de patiënt naar het OK.
• Gebruik van ontluchte thoraxslangen zonder onluchtingsregelaars, zoals een kraantje.
• Controleer, bij gebruik van het reservoir, de shuntlijn op bloed. Bloed in deze lijn is een
indicatie voor een verstopte filter in het reservoir. Vervang het reservoir onmiddellijk.
• Filterverstopping tijdens thoraxdrainage van grote volumes kan ertoe leiden dat
bloed/vloeistof door de externe shuntlijn stroomt en de filter omzeilt. Alle vloeistoffen
die door de shuntlijn stromen, moeten vóór herinfusie gefilterd worden.
• Tijdens thoraxdrainage moeten de algemeen aanvaarde procedures voor behandeling
en verzorging gevolgd worden.
• Bij gebruik van vacuüm tijdens thoraxdrainage mag deze niet meer dan –20 kPa
(–150 mmHg) (–195 cmH
O) bedragen.
2
Standards for Blood Banks and Transfusion Services, 16th ed. American Association of
1
Blood Banks
Page. R, et al, Hard-Shell Cardiotomy Reservoir for Reinfusion of Shed Mediastinal
2
Blood. Ann Thorac Surg 1989:48:514-7.
2
E Steriele manometerllijn
F Negatieve manometer
G Steriele vacuümaflaatllijn
H Steriele positieve overdrukklep
[openingsbereik van 0 tot 1,3 kPa
(10 mmHg)]
I Steriele gasfilter
F
D
G
A
C
I
Vacuümbron
6 Afzuigpoorten
9 Quick Prime Poort
7 Verticale Poort
Naar Cardiotomie
Reservoir Filter
8 Drie Luer Locks
met filter op de
Cardiotomie-Filter
Purgeerlijn
10 Veneuze Bloedingang