b. PRIMING PROCEDURE
OPGELET
Gebruik voor de priming een kristalloïde oplossing die geen bloed, plasma of bloedderivaten bevat. Het gebruik van bloed afgeleide producten zal de tijd
die nodig is om te primen verhogen. Als bloedderivaten gebruikt worden voor de priming, de bypass starten na een grondige ontluchting.
OPMERKING : CAPIOX FX25 kan geprimed worden zonder voorafgaandelijke CO
ontluchting.
1. Klem de arteriële en veneuze lijnen af vóór de recirculatie lijn, wanneer een recirculatie lijn wordt gebruikt om te primen, en zorg ervoor dat de recirculatie lijn zelf niet wordt
afgeklemd.
2. Voer de kristalloïde primingvloeistof in via de quick prime poort of via één van de andere luer poorten die naar de cardiotomiefilter leiden.
3. Controleer of het recirculatie circuit en de purgeerlijn nergens zijn afgeklemd en start dan de pomp op bij lage snelheid. Na controle op lekken of andere problemen, kan de flow
gradueel opgedreven worden tot de maximale flow bereikt wordt. Zorg ervoor dat de flow nooit hoger wordt dan 7 L/min. Laat de primingvloeistof krachtig recirculeren doorheen
het ganse circuit tot alle luchtbellen verwijderd zijn. Controleer oxygenator en lijnen op mogelijke lekken of andere problemen. Nadat alle luchtbellen verwijderd zijn, nog 10 minuten
circuleren bij maximale flow om de oxygenator en de lijnen op lekkage of andere problemen te testen.
WAARSCHUWINGEN
• Gebruik nooit een oxygenator of reservoir die lekken. Vervang in dit geval door een andere CAPIOX FX25.
• Gebruik geen slang met een interne diameter kleiner dan 3/16" (4,8 mm) als recirculatielijn. Gebruik ook geen staalnamelijn of purgeerlijn voor recirculatie. Wanneer
dergelijke lijnen gebruikt worden, kan de oxygenator beschadigd worden door het opbouwen van een overmatige positieve interne druk.
OPGELET
• Geen gas toevoeren tijdens het primen.
• De primingvloeistof hercirculeren aan een snelheid van 4 L/min of hoger om lucht gemakkelijker te verwijderen. Faling om lucht uit de oxygenator te verwijderen kan
resulteren in ernstig letsel aan de patiënt.
• Behoud altijd een minimaal werkingsniveau van 200 mL in het reservoir.
• Het terugbrengen van primingvloeistof in de Cardiotomie filter wanneer het reservoir onvoldoende vloeistof
bevat, kan gasembolen genereren. Behoud een voldoende niveau aan vloeistof in het reservoir.
4. Wanneer het systeem voldoende ontlucht is, kan men bloed of bloedcomponenten invoeren via de quick prime poort
of via een andere luer poort die naar de cardiotomie-filter leidt.
5. Zet de kraantjes volgens de stand aangegeven in Fig. 7, sluit de lijn voor staalname af aan de hand van het kraantje
bevestigd op de arteriële zijde om arterio-veneuze shunts te voorkomen gedurende de extracorporele circulatie. Sluit
de purgeerlijn, bouw dan de bloedflow langzaam af tot nul en sluit dan de recirculatielijn af.
6. Indien na het primen luchtbellen blijven verschijnen, moet de oorzaak geïdentificeerd worden en moeten de nodige
correcties gemaakt worden. Verwijder de lucht door de purgeerlijn te openen.
WAARSCHUWING Maak geen gebruik van een pulsatiele flow of laat nooit de pomp plots stoppen gedurende
recirculatie. Dit kan de vorming van gasembolen (vanuit de gasfase) in de bloedfase
veroorzaken door inertie.
OPGELET
Sluit de purgeerlijn af vooraleer de bypass te stoppen.
c. OPSTARTEN VAN DE EXTRACORPORELE CIRCULATIE
Controleer het volgende vooraleer de extracorporele circulatie te starten.
OPGELET
Zorg er voor dat het ontluchtingsproces gefinaliseerd is, vooraleer de extracorporele circulatie op te starten. Herhaal punt b."Priming procedure" om
lucht te verwijderen.
Start de extracorporele circulatie volgens de normale procedure en neem volgende waarschuwingen in acht.
WAARSCHUWINGEN
• Start met de toevoer van gas nadat de bloedcirculatie is opgestart.
• Controleer of de gasuitgang niet is afgesloten vooraleer met de gastoevoer te starten. Een dergelijke obstructie zou leiden tot de opbouw van druk in de gasfase wat
aanleiding kan geven tot het vormen van gasembolen in de bloedfase.
• Vóór het opstarten van de extracorporele circulatie moet men er zeker van zijn dat de recirculatielijn en de purgeerlijn gesloten zijn en dat de staalnamelijn met het
kraantje van de arteriële zijde afgesloten is. Indien dit niet het geval is, zal de opening van de arteriële lijn een terugvloeiing van het bloed veroorzaken naar het reservoir
via de staalnamelijn omwille van de bloeddruk en de positie van het hoofd van de patiënt.
• Start de gas toevoer met V/Q = 1 en FiO
d. TIJDENS DE PERFUSIE
1. Om een representatief bloedstaal te nemen laat men minstens 10 mL bloed weglopen vooraleer het bloedstaal via de staalnamelijn op te vangen. Een staal van het arteriële bloed
wordt genomen na openen van het kraantje op de arterio-veneuze shunt.
WAARSCHUWING Een bloedstaal mag enkel genomen worden terwijl de pomp loopt, anders zal de druk aan de bloedzijde dalen en kunnen luchtbellen ontstaan.
NOTA : Voor gebruik van het staalname systeem gescheiden van het Hardshell Reservoir kan een "Sampling Manifold" houder gebruikt worden met volgend Artikelnr. : XX*XH051.
2. Na een bloedgasanalyse kunnen de nodige correcties als volgt doorgevoerd worden :
a. Corrigeer PaO
door de concentratie van zuurstof te veranderen in de gasmenger.
2
- om PaO
te verlagen, verminder FiO
2
- om PaO
te verhogen, verhoog FiO
2
b. Corrigeer PaCO
door de totale gasflow te veranderen.
2
- om PaCO
te verlagen, verminder de totale gasflow
2
- om PaCO
te verhogen, vermeerder de totale gasflow
2
WAARSCHUWING Het fenomeen dat "natte long" wordt genoemd, kan zich voordoen wanneer watercondensatie optreedt binnen in de microporeuze vezels van het
membraan, terwijl het bloed aan de buitenzijde van de vezels stroomt. Dit kan zich voordoen wanneer de oxygenator gedurende een lange periode
wordt gebruikt. Wanneer watercondensatie en/of een daling in PaO
van de oxygenator, kan de performantie van de oxygenator verbeterd worden door het gasdebiet kort te verhogen. Verhoog het gasdebiet tot 20 L/min
gedurende 10 seconden. Deze spoeltechniek mag NIET herhaald worden, ook al werd de gewenste verbetering niet bereikt.
OPGELET
• Een minimale O
flow van 0,5 L/min is nodig wanneer het bloed circuleert. Een O
2
• Vooraleer de extracorporele circulatie te hervatten, de FiO
van de patiënt bij het begin van een hercirculatie kan misschien niet hersteld worden zonder aangepaste gastoevoer.
2
= 100 %; achteraf deze waarden aanpassen aan de hand van de resultaten van de bloedgasanalyse.
2
2
2
op 100% zetten om voor een adequate oxygenatie te zorgen. Verhoogde PCO
2
-flush wanneer een kristalloide oplossing gebruikt wordt. Gebruik van CO
en/of een stijging in PaCO
2
flow lager dan 0,5 L/min kan resulteren in een ontoereikende gasuitwisseling.
2
zorgt voor een snellere
2
Fig. 7
Veneuze zijde van
het kraantje (blauwe
kleur)
Arteriële zijde van het
kraantje (rode kleur)
worden opgemerkt gedurende een verlengd gebruik
2
en verlaagde PO
2
in het bloed
2
69