1.
Strikte aseptische technieken moeten worden gebruikt tijdens de procedures
voor het inbrengen, onderhouden en verwijderen van de katheter. Zorg voor
een steriel operatiegebied. De operatiekamer De operatiekamer verdient de voorkeur
voor het plaatsen van de katheter. Gebruik steriele lakens, instrumenten
en accessoires. Scheer de huid boven en onder de inbrengplaats. Voer een
chirurgische handdesinfectie uit. Draag een OK-hemd, -muts, handschoenen
en masker. Laat de patiënt een masker dragen.
2.
De keuze van de geschikte katheterlengte is volledig naar goeddunken van de
arts. Om de juiste plaatsing van de tip tot stand te brengen, is de keuze van
de juiste katheterlengte belangrijk. Een routineröntgenopname dient altijd de
oorspronkelijke inbrenging van deze katheter te volgen om vóór gebruik de
juiste plaatsing te bevestigen.
3.
Breng een voldoende hoeveelheid plaatselijk verdovingsmiddel aan om de
inbrengplaats volledig te verdoven.
4.
Maak een smalle insnijding in de uitgangsplaats op de borstwand ongeveer 8 tot
10 cm onder het sleutelbeen. Maak een tweede incisie boven en evenwijdig
aan de eerste bij de inbrengplaats. Maak de incisie bij de uitgangsplaats breed
genoeg voor de manchet, ongeveer 1 cm.
5.
Maak met stompe dissectie een subcutane tunnelopening. Bevestig de katheter
aan de trocart. Schuif de katheterhuls over de katheter en let erop dat de
huls de arteriële gaten van de katheter bedekt. Steek het tunnelinstrument
in de uitgangsplaats en maak een korte subcutane tunnel. Ga daarbij niet
door spierweefsel. De tunnel moet zorgvuldig gemaakt worden om schade aan
nevenliggende bloedvaten te voorkomen.
5a.
Voor inbrenging in de vena femoralis: Maak een subcutane tunnel met de
uitgangsplaats van de katheter in de bekkenomgeving.
Waarschuwing: Rek het onderhuidse weefsel niet te ver uit bij het maken van de
tunnel. Te ver uitrekken kan het ingroeien van de manchet vertragen/voorkomen.
6.
Leid de katheter voorzichtig in de tunnel. Trek of ruk niet aan de katheterslang.
Als er weerstand wordt gevoeld, kan verdere stompe dissectie inbrenging
vergemakkelijken. Haal de katheter met een lichte draaibeweging uit het
tunnelinstrument om schade aan de katheter te vermijden.
Opgelet: Trek de tunneler niet terug onder een hoek. Hou de tunneler recht om
schade aan het katheteruiteinde te voorkomen.
7.
Splits de arteriële en veneuze lumina door de distale uiteinden vast te pakken
en de lumina uit elkaar te trekken tot het punt met opdruk "NIET VOORBIJ
DIT PUNT SPLITSEN".
Waarschuwing: De lumina verder dan dit punt splitsen kan aanleiding geven
tot overdreven tunnelbloeden, infectie of schade aan de katheterlumina.
Opmerking: Een tunnel met een brede, lichte boog vermindert het risico op knikken.
De tunnel dient kort genoeg te zijn om het Y-aansluitstuk van de katheter ervan te
weerhouden in de uitgangplaats te gaan, doch lang genoeg om de manchet 2 cm
(minimaal) bij de huidopening vandaan te houden.
8.
Irrigeer de katheter met een fysiologische zoutoplossing en klem vervolgens de
katheterverlengingen om ervoor te zorgen dat er niet per ongeluk zoutoplossing
uit de katheter loopt. Gebruik de bijgeleverde klemmen.
9.
Breng de inbrengnaald met bevestigde spuit in de gewenste ader. Aspireer om
voor de juiste plaatsing te zorgen.
10.
Verwijder de spuit en plaats de duim over het einde van de naald om bloedverlies
of een luchtembolie ter verwijden. Trek het flexibele uiteinde van de voerdraad
terug in de opvoerder zodat alleen het einde van de voerdraad zichtbaar is.
Breng het distale uiteinde van het opvoerinstrument in het naaldaanzetstuk.
Voer de voerdraad met een voorwaartse beweging op in en voorbij het
naaldaanzetstuk in de bedoelde ader.
Let op: De lengte van de ingebrachte draad wordt bepaald door de grootte van de patiënt.
Monitor de patiënt op hartritmestoornissen gedurende deze procedure. De patiënt
dient op een hartmonitor te worden aangesloten tijdens deze procedure. Hartaritmieën
kunnen het gevolg zijn als de voerdraad in het rechter atrium terechtkomt. De voerdraad
dient stevig vastgehouden te worden gehouden tijdens deze procedure.
11.
Verwijder de naald en laat de voerdraad in de gewenste ader. Verwijd de
huidpunctie met een scalpel.
12.
Rijg de dilator(en) over de voerdraad in het bloedvat (er kan een lichte
draaibeweging worden gebruikt). Verwijder de dilator(en) wanneer het
bloedvat voldoende opgerekt is en laat de voerdraad op zijn plaats.
KATHETER
KATHETER
TROCART
-52-