• Een verhoogd totaal bilirubinegehalte kan onnauwkeurige SpO
• Intravasculaire kleurstoffen of aan de buitenkant aangebrachte verf kan onjuiste SpO
• Te strak aangebrachte sensoren kunnen foutieve, te lage afleeswaarden opleveren.
• Aderverstopping kan een te lage afleeswaarde van de eigenlijke arteriële zuurstofverzadiging veroorzaken. Daarom dient
men te zorgen voor de juiste veneuze stroming in de bewaakte locatie. De sensor mag niet onder het niveau van het hart
worden geplaatst.
• De kloppingen van de intra-aorta ballonsteun kunnen bij de polsfrequentie worden geteld op het overeenkomstige
weergavevenster van de oximeter. Vergelijk de polsfrequentie van de patiënt met de hartslag op het ECG.
• Veneuze pulsaties kunnen verkeerde, te lage afleeswaarden veroorzaken (b.v. regurgitatie van tricuspidalisklep,
Trendelenburgpositie).
• De sensor mag geen zichtbare gebreken vertonen. Gebruik nooit een beschadigde sensor of een sensor met open
elektrische bedrading.
• Plaats de kabel en patiëntenkabel voorzichtig om te voorkomen dat de patiënt verstrikt of beklemd raakt.
• Bij gebruik van pulsoximetrie tijdens bestraling van het gehele lichaam moet de sensor buiten het stralingsveld worden
gehouden. Als de sensor aan de straling wordt blootgesteld, kan de uitlezing tijdens de actieve bestralingsperiode
foutief zijn of nul bedragen.
• Gebruik de sensor niet tijdens MRI-scans.
• Sterke lichtbronnen in de omgeving, zoals operatielampen, (vooral met xenon als lichtbron), bilirubinelampen,
fluorescerende lampen, infrarode warmtelampen en direct zonlicht kunnen de werking van de sensor beïnvloeden.
• Om interferentie uit de omgeving te voorkomen, moet de sensor correct worden aangebracht, en zo nodig moet de plek
waar de sensor is aangebracht met ondoorzichtig materiaal worden bedekt. Als deze voorzorgsmaatregel niet wordt
genomen in een omgeving met sterk licht, kan een onjuiste meting het gevolg zijn.
• Week of dompel de connector niet in vloeistoffen om schade te voorkomen. Probeer de sensor niet te steriliseren.
• De sensor mag in geen geval worden gewijzigd of aangepast. Wijzigingen of modificaties kunnen van invloed zijn op de
prestaties en/of nauwkeurigheid.
• Probeer sensoren of patiëntenkabels van Masimo niet opnieuw te gebruiken of te recyclen, aangezien dit de elektrische
onderdelen kan beschadigen en letsel van de patiënt tot gevolg kan hebben.
• Let op: vervang de sensor als er een bericht sensor vervangen wordt weergegeven of wanneer een bericht lage SIQ
continu wordt weergegeven tijdens de bewaking van opeenvolgende patiënten nadat u de stappen voor het oplossen van
problemen met lage SIQ hebt doorlopen die worden beschreven in de gebruiksaanwijzing van het bewakingsapparaat.
• Opmerking: De sensor is voorzien van X-Cal™-technologie om het risico van onnauwkeurige afleeswaarden en
onverwachtse onderbreking van de bewaking van de patiënt te beperken. De sensor is geschikt voor een bewakingsduur
van maximaal 8760 uur. Vervang de sensor wanneer deze bewakingsduur verstreken is.
INSTRUCTIES
A) De locatie kiezen
• Het verdient de voorkeur de sensor aan de oorlel of de oorschelp aan te brengen.
• Vóór plaatsing van de sensor moet de plek geheel vrij zijn van resten.
LET OP: voordat u de sensor gebruikt, moet u de sensor inspecteren en met name letten op gebroken of gerafelde draden of
beschadigde onderdelen.
B) De sensor aanbrengen op de patiënt
1. Om de doorbloeding van het oor te verbeteren, wrijft u 25-30 seconden krachtig over de oorlel. Er kan ook over de oorlel
worden gewreven met rubefacienszalf (10–30 % methylsalicylaat en 2–10 % menthol).
LET OP: gebruik geen sterke vaatverwijdende crèmes zoals nitroglycerinepasta.
2. Zie afbeelding 1. Klem de sensor aan de oorlel of de oorschelp. Plaats de sensorkabel zodanig dat deze achter de nek
langs naar het lichaam loopt. Als de TC-I-sensor niet goed in het oor past, is het beter om een herbruikbare sensor of een
herbruikbare vingerklemsensor van Masimo op een andere meetplaats te gebruiken.
LET OP: stop met het gebruik van de TC-I-sensor als de klem niet meer goed werkt zodat de sensor kan losschieten of kan
verschuiven van de juiste positie op de oorlel of oorschelp.
LET OP: laat de patiënt geen houding aannemen waardoor er extra druk komt te staan op de aangebrachte sensor.
C) De sensor op de patiëntenkabel aansluiten
M-LNCS -connector
1. Zie afbeelding 2. Lijn de sensorconnector op de aangegeven manier uit met de patiëntenkabelconnector.
2. Zie afbeelding 3. Plaats de sensorconnector volledig in de connector van de patiëntenkabel. Sluit de klep van de
sensorconnector over de connector van de patiëntenkabel totdat die op zijn plek vastklikt.
LNCS -connector
1. Zie afbeelding 4. Steek de connector van de sensorkabel volledig in de patiëntenkabel.
2. Zie afbeelding 5. Zorg ervoor dat u het beschermdeksel volledig sluit.
LNOP -connector
1. Zie afbeelding 6. Houd de verbindingslip zo dat de "glanzende" contactpunten omhoog wijzen en het logo op het logo
op de patiëntenkabel zit.
2. Steek de LNOP-connector in de patiëntenkabelconnector totdat u voelt of hoort dat deze op zijn plaats klikt. Trek licht
aan de connectoren om te controleren of de verbinding goed is. Gebruik eventueel tape om de kabel op de patiënt vast
te zetten voor een grotere bewegingsvrijheid.
-metingen tot gevolg hebben.
2
35
waarden veroorzaken
2
5357F-eIFU-0817