14. Binding functie
Opdat de zender en ontvanger met elkaar functioneren, moeten deze door dezelfde digitale codering met elkaar
worden verbonden. In de leveringstoestand zijn zender en ontvanger al op elkaar afgestemd en kunnen onmiddellijk
worden ingezet. De vernieuwing van de bindingsfunctie is in de eerste plaats na een vervanging van de zender of
ontvanger of voor het verhelpen van storingen wenselijk.
Ga als volgt te werk om de binding-functie uit te voeren:
• Schakel het basisstation en de ontvanger uit.
• Zender en ontvanger moeten zich in de onmiddellijke omgeving van elkaar (max. 1 m) bevinden.
• Ontkoppel de eventueel aangesloten servo's van de ontvanger.
• Sluit de programmeerstekker (1) aan de uitgang CH3 van
de ontvanger aan.
• Schakel de ontvanger in. De LED op de ontvanger (2)
begint te knipperen.
• Druk de Enter-toets an de zender (zie afbeelding 2, pos.
11) en houd de Enter-toets ingedrukt.
• Schakel bij een ingedrukte Enter-toets de zender in.
• Van zodra de LED in de ontvanger (2) permanent oplicht,
is de binding-functie afgesloten.
• Laat de Enter-toets op de zender los.
• Schakel de ontvanger en de zender uit en verwijder de
programmeerstekker.
• Sluit de servo's/regelaars opnieuw aan de ontvanger aan.
• Controleer de functie van het apparaat en voer een reikwijdtetest uit.
Als het apparaat niet juist functioneert, voert u de procedure opnieuw uit.
Afb. 17
119