verticale vlak te buigen en uit te schuiven. 5a Als u de hendel omlaag beweegt, buigt de tip
naar voren (flexie). Als u hem omhoog beweegt, buigt de distale tip naar achteren (extensie).
Het inbrengsnoer moet altijd zo recht mogelijk worden gehouden, zodat de buighoek van de
distale tip optimaal is. Na het buigen moet de hendel weer in de neutrale stand worden gezet.
Dit verhoogt/vereenvoudigt de wendbaarheid.
Rotatie van het inbrengsnoer 5b
Met de draairegelring kan de gebruiker het inbrengsnoer ten opzichte van de handgreep
draaien en omgekeerd. Dit kan worden gedaan door de draairegelring op zijn plaats te
houden en vervolgens de hendel te draaien, of door de hendel op zijn plaats te houden en
vervolgens de draairegelring te draaien. Controleer in beide gevallen de draai-indicaties op
de draairegelring en op de rode ring erboven. De rotatie staat in de neutrale stand (d.w.z.
0° gedraaid) wanneer de indicaties zijn uitgelijnd. Dit maakt een maximale rotatie van 120°
naar beide zijden mogelijk. Een voelbare klik geeft aan wanneer de draairegelring weer in de
neutrale positie staat. Bekijk altijd het rechtstreekse endoscopische beeld bij het bedienen van
de draairegelring om letsel bij de patiënt te voorkomen.
Endoscoopknoppen 5c 6a
De twee endoscoopknoppen kunnen tot vier functies activeren.
De endoscoopknoppen kunnen worden geprogrammeerd via het Ambu-weergaveapparaat
(zie gebruiksaanwijzing van het Ambu-weergaveapparaat) en de huidige instellingen zijn te
vinden op de gebruikersinterface van het weergaveapparaat.
Tijdens het gebruik van actieve endotherapeutische instrumenten kunnen de
endoscoopknoppen op de handgreep niet worden geactiveerd, maar zijn er nog wel functies
beschikbaar met behulp van het Ambu-weergaveapparaat.
Biopsieklep 6b
De biopsieklep is aangesloten op de ingang van het werkkanaal, zodat endotherapeutische
instrumenten kunnen worden ingebracht of spuiten kunnen worden bevestigd.
De dop van de biopsieklep kan worden losgemaakt om het inbrengen van een endotherapeu-
tisch instrument of accessoire in de poort van het instrumentkanaal te vergemakkelijken.
Als u geen endotherapeutisch instrument of accessoire gebruikt, moet u de dop altijd op de
biopsieklep bevestigen om lekkage en het spuiten van vloeistoffen uit de open biopsieklep te
voorkomen of het afzuigvermogen te verminderen.
Buisaansluiting 6c
De buisaansluiting kan worden gebruikt om tijdens het intuberen een ETT met een
ISO-connector te bevestigen.
De endoscoop inbrengen 7a
Smeer het inbrengsnoer in met een medisch glijmiddel op waterbasis voordat de endoscoop
bij de patiënt wordt ingebracht. Als het beeld van de endoscoop onduidelijk wordt, kan de
distale tip worden gereinigd door deze voorzichtig tegen de slijmvlieswand te wrijven of door
de endoscoop terug te trekken en de tip te reinigen. Als de endoscoop oraal wordt ingebracht,
raden wij u aan een mondstuk te gebruiken om de patiënt te beschermen en te voorkomen
dat de endoscoop beschadigd raakt.
Vloeistoffen inbrengen 7b
Vloeistoffen kunnen via het werkkanaal worden geïnstilleerd door een injectiespuit aan
de biopsieklep te bevestigen. Als er een Luer Lock-injectiespuit wordt gebruikt, moet het
meegeleverde inbrengapparaat worden gebruikt. Breng de tip van de injectiespuit of het
inbrengapparaat volledig in de biopsieklep in (met of zonder de dop van de klep erop) en
druk op de zuiger om vloeistof te instilleren. Zorg dat u tijdens deze procedure geen afzuiging
toepast, omdat de ingedruppelde vloeistoffen dan in het afzuigverzamelsysteem komen.
Spoel het kanaal door met 2 ml lucht, zodat alle vloeistof uit het kanaal wordt gespoeld.
153