Kanthout
1
Plank
2
6. Bevestig de planken en het kanthout met de voor-
dien verwijderde schroeven.
7. Trek het apparaat achteruit van de houten onder-
constructie.
Accu laden
Bij gebruik met een dockingstation wordt de batterij au-
tomatisch opgeladen.
Zonder dockingstation:
1. Open de deur van apparaatvak.
Laadkabel
1
Deur apparaatvak
2
a Trek de laadkabel eruit.
b Als het apparaat geen laadkabel heeft, steekt u
een netsnoer met een IEC-stekker in de netbus
op de dockingpoort.
Netbus
1
Dockingpoort
2
2. Steek de netstekker van de laadkabel in een stop-
contact.
Het laadproces begint automatisch.
De ladingstoestand wordt weergegeven op het aan-
raakscherm.
Het apparaat kan tijdens laden niet worden gebruikt.
Als de batterij helemaal leeg is, duurt het laadproces
ongeveer 8 uur.
3. Trek na het opladen de stekker uit het stopcontact.
4. Berg het netsnoer op in het apparaatvak of haal het
netsnoer uit de dockingpoort.
Gebruiksaanwijzing downloaden
Na de inbedrijfstelling kan de gebruiksaanwijzing van
het apparaat op het aanraakscherm worden weergege-
GEVAAR
Per ongeluk opstartend apparaat
Verwondingsgevaar, elektrische schok
Schakel het apparaat uit alvorens er werkzaamheden
aan uit te voeren.
Trek de netstekker uit het stopcontact of koppel het ap-
paraat los van het dockingstation.
ven. Als de gebruiksaanwijzing ook op een smartphone
wordt gedownload, kunnen de bedieningsstappen pa-
rallel aan de bediening worden gelezen.
1. Scan de volgende code op de smartphone en volg
de instructies om de gebruiksaanwijzing te downloa-
den.
Apparaat controleren
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen
Een beschadigd of defect apparaat kan leiden tot onge-
lukken tijdens het gebruik.
Controleer het apparaat vóór het gebruik en meld even-
tuele beschadigingen of functiestoringen aan de verant-
woordelijke persoon.
Gebruik het apparaat niet als het beschadigd is of func-
tiestoringen vertoont.
1. Controleer het apparaat op dichtheid.
2. Controleer de werking van de noodstoptoets.
3. Controleer de werking van beide veiligheidsschake-
laars (remt het apparaat wanneer beide veiligheids-
schakelaars worden losgelaten bij
handbediening?).
GEVAAR
Gevaar voor ongevallen door defecte veiligheids-
schakelaar
Neem het apparaat onmiddellijk uit bedrijf indien één of
beide veiligheidsschakelaars niet op betrouwbare wijze
terugkeren naar de onbediende stand.
4. Controleer de sensoren op vervuiling, reinig indien
nodig.
5. Start het apparaat opnieuw op.
6. Controleer de werking van de sensoren (detecteert
het apparaat obstakels?).
Apparaat inschakelen
1. Ontgrendel de noodstoptoets door deze te draaien.
2. Druk op de startknop.
Het apparaat start op.
3. Wacht tot het aanmeldscherm op het aanraak-
scherm wordt weergegeven.
Nieuwe gebruiker
1
Administrator
2
Service
3
Users
4
Hulp bij storingen
Het vuilwater en vuilwater aftappen en afvoeren.
Bij storingen die met deze tabel niet kunnen worden
verholpen de klantenservice raadplegen.
Nederlands
● Administrator: Kan alle functies van het apparaat
gebruiken en heeft alle gebruikersrechten.
● Service: Alleen beschikbaar voor de klantenservice.
● Users: Kan alle functies gebruiken die vallen onder
de bevoegdheden die zijn toegekend door de Admi-
nistrator.
4. Maak een nieuw gebruikersprofiel aan.
5. Wijs een wachtwoord toe.
De uitvoerbare functies worden in het hoofdmenu
weergegeven.
Hoofdmenu
1
Bedieningsinstructies op
aanraakscherm weergeven
De bij het apparaat gevoegde gebruiksaanwijzing om-
vat alleen de handelingen voor de inbedrijfstelling en
een gids voor het oplossen van problemen in geval van
een defect aanraakscherm.
De volledige gebruiksaanwijzing kan worden opgeroe-
pen en weergegeven op het aanraakscherm nadat het
apparaat in gebruik is genomen.
1. Druk op de knop "Service" in het hoofdmenu.
2. Druk op de knop "Operating manual"
De gebruiksaanwijzing wordt op het aanraakscherm
weergegeven.
Regels voor autonome werking
Voor een betrouwbare en veilige uitvoering van de au-
tonome werking moeten de volgende regels in acht wor-
den genomen.
1. Beperk het reinigingsbereik met barrières op de vol-
gende punten:
● Randen
● Trappen
● Roltrappen, rolpaden
● Hefplatforms
2. Plaats geen ladders, steigers of andere tijdelijke ob-
stakels in het reinigingsbereik.
3. Laat geen elektrische kabels of andere lage obsta-
kels (tot 15 cm hoogte) in het reinigingsbereik ach-
ter.
4. Routes voor autonome werking lopen niet door liften
of automatisch opengaande deuren. Gebruik liften
en automatische deuren alleen in de handmatige
modus.
5. Houd voldoende afstand tot waterbassins en glas-
oppervlakken.
6. Vermijd directe, sterke lichtinval (bijv. laagstaande
zon) op de sensoren.
7. Vermijd het overschrijden van sterke licht-/scha-
duwgrenzen.
8. Bij autonome routes mag u rolpoorten niet frontaal
naderen, maar parallel aan de poort.
9. Markeer het reinigingsbereik met waarschuwings-
borden en wijs op natte vloeren.
25