nederlands
6.4 Aansluitingen
M
E
M
E
aftap*
LV
ontluchting
M
manometeraansluiting*
zuigstomp
persstomp
*
indien aanwezig
6.5 Afsluiters
Afsluiters voor en na de pomp monteren. Daarmee
wordt bij mogelijke uitwisseling van de pomp het
aftappen en vullen van de installatie voorkomen.
LV
6.6 Inbouw
Met voldoende ondersteuning is inbouw van
pompen met motoren tot 18.5 kW in horizontale
leidingen toegestaan.
6.7 Pompen met steunvoet
Bij onvoldoende draagkracht van de leidingen
kunnen pompen met een flensmaat vanaf NW 80
uitgevoerd worden met een grondplaat.
Om trillingen en geluidsoverlast te voorkomen is het
aan te bevelen de pompen te monteren op een
trillingdempende onderlaag.
Afmetingen zie onder 15.4 en 15.7.
6.8 Leidingen
De pompen moeten spanningsvrij ingebouwd
worden, zodat de spanning van de leidingen de
goede werking van de pomp niet beïnvloed. Het
leidingnet moet zo geïnstalleerd worden dat er in
de zuigleiding geen lucht kan verzamelen.
6.9 Bypass (omloopleiding)
De pomp mag niet tegen gesloten afsluiter
Let op
draaien. De gevolgen hiervan kunnen de
pomp beschadigen (temperatuurverhoging
met stoomontwikkeling). Om dit te vermij-
den moet een minimale waterhoeveelheid
door de pomp stromen. Door montage van
een bypass of omloopleiding wordt dit
vermeden.
57