Laadproces bij apparaten met extern
oplaadapparaat
1 Accustekker
2 Werkaansluiting
Open de linker kap.
Trek de batterijstekker uit en steek hem
in de aansluiting van het oplaadappa-
raat.
Steek de netstekker van het oplaadap-
paraat in de contactdoos. Het laadpro-
ces begint.
De voortgang van het laadproces wordt op
het oplaadapparaat weergegeven.
oranje
Batterij wordt geladen
groen
Batterij is opgeladen
rood
Batterij is niet aangeslo-
ten, volledig ontladen of
defect
rood knipperend Batterij is defect
Na het laadproces
Steek de batterijstekker opnieuw in de
werkaansluiting
Instructies bij onderhoudsarme
batterijen
Voeg na het einde van het laadproces
gedestilleerd water toe en neem het
juiste zuurpeil in acht. De batterij is
overeenkomstig gekenmerkt.
GEVAAR
Gevaar voor invreten!
Navullen van water in de ontladen toe-
stand van de accu kan leiden tot het
vrijkomen van zuren.
Bij de omgang met batterijzuur moet
een veiligheidsbril en veiligheidskledij
gebruikt worden. De voorschriften voor
de omgang met batterijen moeten in
acht genomen worden!
WAARSCHUWING
Beschadigingsgevaar!
Voor het navullen van de batterijen al-
leen gedestilleerd of gedemineraliseerd
water (EN 50272-T3) gebruiken.
Geen vreemde toevoegingsstoffen (zo-
genoemde verbeteringsmiddelen) ge-
bruiken, anders vervalt elke garantie.
Instructies i.v.m. ongevallen met
corrosiegevaar
Zuurspetters in het oog of op de huid
met veel schoon water uit- resp. af-
spoelen.
Daarna direct een dokter raadplegen.
Andere kledij aantrekken.
Verontreinigde kleding met water uit-
wassen.
94
Ingebruikneming
Vóór de start/veiligheidscontrole
Dagelijks door de bediener uit te voe-
ren!
De beschrijving van de volgende controles
en werkzaamheden vindt u in het hoofdstuk
„Verzorging en onderhoud/Onderhouds-
werkzaamheden".
Controleer de veiligheidsfunctie van de
linker kap( apparaat mag bij een open
kap niet starten).
Zitcontactschakelaar op functionaliteit
controleren.
Keerrol en zijbezems op slijtage,
vreemde voorwerpen en in elkaar ge-
draaide banden controleren.
Bij stilstand van de machine: gaspedaal
op soepelheid controleren om een func-
tiezekerheid te garanderen c.q. blokke-
ren van de pedaal tijdig vast te stellen.
Veeggoedcontainer legen.
Luchtdruk banden controleren.
Accuzuurpeil controleren.
Bij apparaten met hoge afvoer: con-
troleer het vulniveau van de hydrauli-
sche eenheid.
Werking
Chauffeursstoel instellen
Hefboom stoelverstelling naar binnen
trekken.
Stoel verschuiven, hefboom loslaten en
vastzetten.
Door vooruit- en terugbewegen van de
stoel controleren of hij vast zit.
Aflegvlak
Instructie: De max. toegelaten lading van
het aflegvlak bedraagt 20 kg.
Er moet voor een veilige bevestiging
van de lading gezorgd worden.
Apparaat in bedrijf nemen
Voorwaarden voor het functionerende be-
drijf van het apparaat zijn:
– De KIK-sleutel (grijs of geel) met autori-
satie voor het bedrijf van het apparaat
moet in de sleutelschacht van het be-
dieningsveld gestoken zijn.
– De hoofdschakelaar moet in stand 1
staan.
– De programmakeuzeschakelaar mag
niet in de stand „OFF" zijn.
– Vuilreservoir en linker kap moeten ge-
sloten en vastgeklikt zijn.
– Op de chauffeursstoel plaatsnemen,
stoelcontactschakelaar wordt geacti-
veerd
Apparaat verrijden
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar!
Gaspedaal altijd voorzichtig en lang-
zaam induwen. Niet schokkend van
achteruit- naar vooruitrijden omschake-
len en omgekeerd.
De rijsnelheid moet aan de omstandig-
heden van dat moment aangepast wor-
den.
10
-
NL
1 Gaspedaal
2 Rijrichtingsschakelaar
Vooruit rijden
Stel de rijrichting vooruit met de rijrich-
tingschakelaar op het bedieningspa-
neel in.
Langzaam op het gaspedaal drukken.
Achteruit rijden
GEVAAR
Verwondingsgevaar!
Bij het achteruitrijden mag geen gevaar
voor derden bestaan, eventueel laten
inwerken.
Stel de rijrichting achteruit met de rij-
richtingschakelaar op het bedienings-
paneel in.
Langzaam op het gaspedaal drukken.
Rijgedrag
Met de rijpedalen kan de rijsnelheid
traploos geregeld worden.
Vermijd schokkend bedienen van het
pedaal.
Remmen
Rijpedaal loslaten, het apparaat remt
zelf en blijft staan.
Instructie: Indien het apparaat niet tot
stilstand komt, duwt u voor een „nood-
geval" de hoofdschakelaar in de stand
„0".
Over hindernissen heen rijden
LET OP
Er mag niet over voorwerpen of vrijstaande
hindernissen gereden worden; deze mo-
gen ook niet verschoven worden.
Vaste hindernissen tot 6 cm hoog kun-
nen langzaam en voorzichtig bereden
worden (enkel met geopende grofvuil-
klep).
Vaste hindernissen van meer dan 6 cm
hoog mogen enkel met een geschikt
platform bereden worden.
Veegbedrijf
GEVAAR
Verwondingsgevaar! Bij geopende grofvuil-
klep kan de veegrol stenen of split (fijne
steenslag) naar voren wegslingeren. Let
erop dat er geen personen, dieren of voor-
werpen in gevaar komen.
VOORZICHTIG
Geen pakbanden, draden of soortgelijk ma-
teriaal opvegen; dit kan leiden tot een be-
schadiging van het veegmechanisme.