2de inloopfase
•
Stel de motor een beetje armer in door de hoofdsproeier een achtste slag weer in te draaien en de motor opnieuw op te starten.
•
Laat de motor opnieuw ca. - 3 minuten met tussentijdse afkoelfases draaien.
•
De motor moet het gas nu een beetje beter opnemen, er is echter nog rookontwikkeling.
•
Voert de motor het toerental slechts kort op en slaat dan af, draai dan de hoofdsproeier er weer een beetje uit.
•
Zet de motor weer af en
•
laat hem weer 10 minuten afkoelen.
•
Herhaal deze procedure en maak het mengsel telkens een beetje armer.
3de inloopfase
De drie volgende tankvullingen kan het voertuig nu langzaam (max. 1/ gas) gereden worden.
Een te arm ingesteld mengsel zal oververhitting en het vastlopen van de motor tot gevolg hebben.
Voor een lange levensduur van de motor moet u de voorkeur geven aan een licht rijke carburateurafstelling en een brandstof met voldoende olie (ten minste
16%).
De zuivere rijtijd (looptijd van de motor) moet in het totaal ca. 30 minuten bedragen.
Na deze tijd moet de motor ingereden zijn. U kunt herkennen dat de motor ingelopen is als hij in koude toestand en zonder gloeiplug zonder merkbare
weerstand doordraait.
Pas nu mag u de motor met een volledig vermogen laten draaien.
5. Rijmodus
Maak het mengsel weer rijker door de hoofdsproeier bij te stellen, maar laat het mengsel zo arm dat het modelvoertuig optimaal loopt.
OPGELET! Het is zeer belangrijk dat het mengsel niet te arm wordt!
Denk eraan dat de smering van de motor door de olie in de brandstof gebeurt.
Te weinig olie in het lucht/brandstofmengsel zal oververhitting van de motor en het vastlopen van de zuiger door een gebrekkige smering tot gevolg hebben.
Tijdens het gebruik moet er steeds een lichte witte rookpluim uit de uitlaat komen. Indien niet moet u de motor onmiddellijk stoppen en het mengsel verri-
jken.
Let er verder op dat de cilinderkop voldoende door lucht omstroomd wordt om oververhitting te voorkomen.
Maak eventueel een uitsnijding in de carrosserie.
De optimale bedrijfstemperatuur van de motor bedraagt ca. 100 - 120°C. Controleer de temperatuur met een druppel water op de koelkop: als het
water onmiddellijk verdampt, is de motor te warm.
Bij een juiste bedrijfstemperatuur zal het water na 3 - 4 seconden verdampen.
Zorg ervoor dat de zender- en ontvangeraccu´s volledig opgeladen zijn.
Controleer de reikwijdte van de afstandsbediening en de functie van de RC-installatie.
Laat het modelvoertuig indien mogelijk steeds met een hoog toerental rijden!
Als u langzaam wilt rijden, vermijd dan kort en heftig gas geven!
Vermijd veelvuldig langzaam rijden met een slippende koppeling!
Rijd steeds als de carrosserie geplaatst is.
Zo beschermt u zichzelf tegen verbrandingen als u de motor en het spruitstuk per ongeluk aanraakt en worden de componenten tegen
opstuivende steentjes beschermd.
Denk eraan dat de bediening van radiogestuurde modelvoertuigen geleidelijk aan geleerd moet worden.
Begin met eenvoudige oefeningen (bv. bochtjes rijden).
Gebruik gewone plastic bekertjes als pylonen om een bepaalde route af te bakenen.
Maak u vertrouwd met het bochtgedrag van het voertuig.
Oefen het sturen terwijl het voertuig naar u toe rijdt!
Begin met een Dual Rate instelling van 100%.
© REELY 03/09
117
117
117