6-14. Afzetten van de motor
De combischakelaar (1) naar beneden drukken in de stand
.
OPMERKING: De combischakelaar keert na het
omlaagdrukken terug naar de stand "ON". De motor is
uitgeschakeld, maar kan ook zonder de combischakelaar
opnieuw te bedienen, worden gestart.
LET OP! Om de ontstekingsstroom te onderbreken, dient de
combischakelaar volledig omlaag te worden gedrukt, voorbij
de weerstand tot in de stand (
6-15. Kettingrem controleren (zie afb. 58)
De kettingrem moet elke keer vóór werkbegin worden
gecontroleerd.
De motor zoals beschreven starten (een vellige stand
innemen en de motorzaag zodanig op de grond zetten, dat
het zaagwerk vrij staat).
De beugelgreep met één hand stovig omvatten, de andere
hand aan de handgreep.
De motor op halve toeren laten lopen en met de rug van
de hand de handbeschermer (6) in de richting van de pijl
drukken tot de kettingrem blokkeert. Nu moet de zaagketting
onmiddellijk tot staan komen.
De motor onmiddellijk in zijn vrij zetten en de kettingrem weer
loszetten.
Let op: Mocht de zaagketting bij deze controle niet
onmiddellijk tot stilstand komen, de motor onmiddellijk
uitschakelen. Met de motorzaag mag in dit geval niet
gezaagd worden. Neem a.u.b. contact op met een
DOLMAR-atelier.
6-16. Instellen van de carburateur (zie afb. 59)
LET OP: De instelling van de carburateur mag uitsluitend
door een DOLMAR-werkplaats gebeuren!
SERVICE
Alleen correcties via de instelschroef (T) mogen door
de gebruiker van de machine worden uitgevoerd. Als
de zaagketting in de vrijloop meedraait (zonder dat de
gashendel wordt bediend), moet de vrijloopinstelling
absoluut worden gecorrigeerd!
De vrijloopinstelling mag pas na de complete montage en
controle van de machine worden uitgevoerd!
Deze dient bij een warme motor, schoon luchtfilter en
correct gemonteerde zaagketting te gebeuren.
De instelling met een schroevendraaier (kopbreedte 4 mm)
uitvoeren.
Vrijloop instellen
Uitdraaien van de instelschroef (T) tegen de klok in:
stationair toerental daalt.
Indraaien van de instelschroef (T) met de wijzers van de
klok mee: stationair toerental stijgt.
Let op! Mocht de zaagketting, ondanks de gecorrigeerde
instelling van de vrijloop, niet tot stilstand komen, dan
mag in geen geval met de machine worden gewerkt.
Neem a.u.b. contact op met een DOLMAR-werkplaats!
7. ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
7-1. Zaagketting slijpen
LET OP: Bij alle werkzaamheden aan zaaggeleider
en zaagketting te allen tijde de motor afzetten, de
bougiestekker eraf trekken (zie Bougie vervangen) en
beschermende handschoenen dragen!
(zie afb. 60)
).
De zaagketting moet worden geslepen, wanneer:
zaagselachtige spaanders ontstaan bij het zagen van vochtig
hout.
de ketting ook bij grote druk slechts met moeite in het hout
trekt.
de snijkant zichtbaar beschadigd is.
Het zaagmechaniek in het hout eenzijdig naar links of rechts
verloopt. De oorzaak hiervan is een ongelijkmatige scherpte
van de zaagketting.
Belangrijk: vaak slijpen, weinig materiaal afslijpen!
Voor eenvoudig naslijpen zijn in de meeste gevallen twee tot
drie streken van de vijl voldoende.
Nadat men de ketting meerdere malen zelf nageslepen heeft
moet de zaagketting in de servicewerkplaats nageslepen
worden.
Slijpkriteria:
LET OP: Uitsluitend voor deze motorzaag toegelaten
kettingen en zaaggeleiders gebruiken!
(zie afb. 61)
Alle zaagtanden moeten even lang zijn (maat a). Verschillen
in hoogte van de zaagtanden betekenen een ongelijkmatige
loop van de ketting en kunnen kettingbreuk veroorzaken!
Minimumlengte zaagtand = 3 mm. Wanneer de
minimumlengte bereikt is, de kettingzaag niet meer slijpen.
Er moet dan een nieuwe kettingzaag worden opgelegd (zie
uittreksel uit de reserveonderdelenlijst en het Hoofdstuk
"Nieuwe zaagketting").
De afstand tussen de dieptebegrenzers (ronde neus) en de
snijkant bepaalt de spaandikte.
De beste zaagresultaten worden bereikt met een afstand van
0,64 (,025") tussen de dieptebegrenzers.
LET OP: Een te grote afstand vergroot het gevaar van
terugslag! (zie afb. 62)
De slijphoek (α) moet bij alle zaagtanden absoluut gelijk zijn.
30° voor kettingtype 492 (91PX), 290 (90SG), 291 (90PX)
De juiste borsthoek van de zaagtand (β) ontstaat bij gebruik
van de juiste ronde vijl vanzelf.
80° voor kettingtype 492 (91PX)
75° voor kettingtype 290 (90SG), 291 (90PX)
Verschil in de hoeken veroorzaakt een ruwe en onregelmatige
kettingloop, vergroot de slijtage en kan leiden tot kettingbreuk!
Welke vijl en hoe deze te gebruiken
Het slijpen dient te gebeuren met een speciale ronde vijl voor
zaagkettingen. Normale rondvijlen zijn ongeschikt.
Type 492 (91PX): zaagkettingrondvijl ø 4,0 mm.
Type 290 (90SG), 291 (90PX): zaagkettingrondvijl ø 4,5 mm.
De vijl mag alleen bij de voorwaartse streek (pijl) vijlen. De
vijl moet bij het terughalen vrij van het materiaal gehouden
worden.
De kortste snijtand wordt als eerste geslepen. De lengte van
deze tand is dan de uitgangsmaat voor alle andere snijtanden
van de zaagketting.
Nieuw ingezette snijtanden moeten precies aan de vorm van
de gebruikte tanden aangepast zijn, ook aan de loopvlakken.
(zie afb. 63)
De vijl overeenkokmstig het kettingtype gebruiken (90° op het
zaagblad).
(zie afb. 64)
De vijlhouder vergemakkelijkt de vijlgeleiding, hij is voorzien
van markeringen voor de korrekte slijphoek van:
α = 30°
(de markeringen parallel aan de zaagketting laten lopen) en
begrenst de insteekdiepte (4/5 van de vijldoorsnee).
(zie afb. 65)
Aansluitend op het naslijpen de hoogte van de
dieptebegrenzers controleren met de kettingmaatlat.
Ook de geringste uitsteekhoogte met een speciale vlakke vijl
verwijderen (1).
Dieptebegrenzer aan de voorzijde opnieuw afronden (2).
103