ANLASSEN
Kontrollen vor dem Anlassen
Es empfiehlt sich, vor jedem Betriebsstart einige
grundlegende Kontrollen durchzuführen, um die einwandfreie
Funktion des Traktors, eine lange Lebensdauer und optimale
Zuverlässigkeit zu gewährleisten:
• Prüfen Sie, ob alle Sicherheitsabdeckungen ordnungs-
gemäß angebracht sind.
• Stellen Sie sicher, dass der Fahrer mit der korrekten und
sicheren Bedienung des Traktors und den evtl.
verwendeten Anbaugeräten vertraut ist.
• Überprüfen Sie den Stand des Kühlmittels, des Motor- und
Getriebeöls. Falls erforderlich nachfüllen.
• Überprüfen Sie die Spannung des Lüfterantriebsriemens,
korrigieren Sie sie gegebenenfalls.
• Achten Sie darauf, dass Kühler, Belüftungsschlitze und
Kühlergrill frei von Fremdkörpern sind, um eine maximale
Kühlleistung sicherzustellen.
• Die Funktion von Kupplungs-, Brems- und Gaspedal bzw.
–hebel überprüfen. Auf Leichtgängigkeit und korrekte
Einstellung aller Bedienelemente achten.
• Reifen,
Reifenluftdruck
Radschrauben kontrollieren. Auf Anzeichen von Undich-
tigkeit achten und ggf. vor Betrieb des Traktors beheben.
Die Lenkung auf übermäßiges Spiel überprüfen.
• Den Füllstand des Tanks prüfen. Es empfiehlt sich, den
Tank jeweils am Ende des Arbeitstags aufzufüllen, um
Kondensation zu reduzieren und am nächsten Tag mit
vollem Tank beginnen zu können.
• Die Funktion von Beleuchtung und Warnblinkern
überprüfen. Bei Straßenfahrt (Transport) die vorge-
schriebenen Warnschilder/-fahnen anbringen.
HINWEIS: Die vorgeschriebenen Warnblinklichter und
Schilder für langsam fahrende Fahrzeuge hängen
vom
jeweiligen
Bestimmungen befolgen.
und
Anzugsmoment
der
Ort
ab.
Die
örtlichen
UTILISATION - BETRIEB - GEBRUIK
STARTEN
Controle voor de start
Voor het dagelijkse starten van de tractor volgt u deze
basisprocedures om er zeker van te zijn dat de tractor in orde
is en ook de levensduur en de betrouwbaarheid van de tractor
te garanderen.
• Zorg ervoor dat alle veiligheidsvoorzieningen op hun
plaats en stevig vast zitten.
• Zorg ervoor dat de bestuurder ingelicht is over de juiste en
veilige bediening van de tractor en van eventuele
werktuigen en hulpstukken.
• Controleer het peil van de koelvloeistof, de motorolie en de
transmissieolie. Vul bij indien nodig.
• Controleer de spanning van de ventilatorriem en pas aan
indien nodig.
• Controleer of er geen vuil op de radiator, de
luchtinlaatopeningen en het radiatorrooster zit om een
maximale motorkoeling toe te laten.
• Controleer de werking van de koppeling, de remmen en het
gaspedaal. Deze moeten allemaal goed werken en correct
afgesteld zijn.
• Doe een algemene controle van de banden, de
bandenspanning en de aandraaimomenten van de
wielbouten. Controleer op externe tekens van lekken en
verhelp voor u de tractor gebruikt. Ga na of er geen
overmatige speling op het stuur zit.
• Controleer het brandstofpeil. Het is aangeraden de tank na
gebruik altijd bij te vullen om de condensatie te beperken
en een volle tank te hebben bij een volgend gebruik.
• Controleer de werking van de lichten en de knipperlichten.
Als u met de tractor op de openbare weg moet rijden, plaats
er dan het bord "traag voertuig" op.
NOOT: De vereisten inzake waarschuwingsknipperlichten en
het bord "traag voertuig" kunnen verschillen
naargelang de plaatselijke verkeerswetgeving.
Informeer naar de plaatselijke veiligheids- en
verkeersvoorschriften.
73