nl - Vertaling vanuit het origineel
Opmerking:
• Voor onderplaten wordt aanbevolen om ze met
beton te vullen dat nauwelijks krimpt.
• Als de overdracht van trillingen storend is, dient u
trillingsdempende steunen tussen de pomp en de
fundering te plaatsen.
Monteer de pomp op een onderstel
Controleer of aan de volgende punten wordt vol-
daan:
• Een stevig onderstel dat niet beweegt of trilt tij-
dens werking (resonantie).
• De bevestigingsoppervlakken van de pompvoe-
ten en de motor op het onderstel moeten egaal
zijn (bewerkt wordt aanbevolen).
• De pomp en de motor moeten gegarandeerd ge-
borgd zijn.
• Afhankelijk van de gebruikte koppeling moet vol-
doende ruimte tussen de pomp en de motoras
gehandhaafd blijven.
• Tussen de pomp en het onderstel moeten vol-
doende vulstukken geplaatst zijn zodat in geval
van vervanging dezelfde hoogte tussen de on-
derkant en de middenlijn kan worden ingesteld
(aanbevolen verticale afstelling 4-6 mm).
4.3.2 Controlelijst voor leidingen
Controleer of de installatie aan de volgende punten
voldoet:
• De aanzuigliftleiding is aangelegd met een omh-
oog lopende helling, bij de positieve aanzuig-
hoofdleiding met een aflopende helling richting
de pomp.
• De nominale diameters van de leidingen zijn mi-
nimaal gelijk aan de nominale diameters van de
pompspuitkoppen.
• De leidingen zijn dichtbij de pomp vastgezet en
aangesloten zonder druk of spanning over te
brengen.
VOORZICHTIG:
Lasranden, aanslag en andere onzuiver-
heden in de leidingen beschadigen de
pomp.
• Zorg dat de leidingen vrij zijn van onzuiverheden.
• Installeer zo nodig een filter.
• Volg de "Toegestane krachten en aanhaalmo-
menten op de flenzen".
De gegevens over krachten en aanhaalmomenten
gelden alleen voor statische leidingen. De waarden
gelden alleen als de pomp op een onderplaat ge-
monteerd is en vastgemaakt is op een stevige, wa-
terpas ondergrond.
4.3.3 Afstellen van de koppeling
Na montage op het onderstel en het aansluiten van
de leidingen moet de koppeling opnieuw worden af-
gesteld, zelfs wanneer de installatie als geheel op
het onderstel gemonteerd wordt.
Afbeelding 19: Afstellen van standaardkoppeling
86
Afbeelding 20: Afstellen van spacerkoppeling
1. Bovenste helft koppelingsbescherming
2. Onderste helft koppelingsbescherming
3. Verstelstuk
Verwijder de koppelingsbescherming.
1. Draai de steunpoot los en draai deze opnieuw
vast zonder druk of spanning over te brengen.
2. Plaats de meetlat (1) axiaal op beide helften
van de koppeling.
3. Laat de meetlat (1) in deze positie en draai de
koppeling handmatig.
• De koppeling is goed afgesteld als de af-
standen a en b tot de respectieve assen op
alle punten rondom de omtrek gelijk zijn.
• De radiale en axiale afwijking tussen de
twee helften van de koppeling mogen niet de
waarden in tabel xyz overschrijden, tijdens
stilstand, op bedrijfstemperatuur en onder
aanvoerdruk.
4. Controleer met een meetlat (4) de afstand (kijk
voor afmetingen de tekening van de algemene
opstelling) tussen de twee helften van de kop-
peling rondom de omtrek. De koppeling is goed
afgesteld als de afstand tussen de twee helften
van de koppeling op alle punten rondom de om-
trek gelijk is.
• De radiale en axiale afwijking tussen de
twee helften van de koppeling mogen niet de
waarden in tabel xyz overschrijden, tijdens
stilstand, op bedrijfstemperatuur en onder
aanvoerdruk.
Opmerking:
Monteer de koppelingsbescherming na het afstellen
en vóór het opstarten.
Opmerking: controleer de afstelling van de koppeling
nogmaals tijdens de operationele omstandigheden
op bedrijfstemperatuur en wanneer het systeem on-
der druk staat (mits aanwezig) en stel deze zo nodig
bij. Let op voorhand op hoofdstuk 6! Het moet moge-