8.2
WERKING : FABRIEKSINSTELLINGEN VAN HET TOETSENBORD
Met de toets MODE gaat u binnen de afzonderlijke menu's verder naar de volgende punten.
MODE
Met de toets SET verlaat u het actuele menu om terug te gaan naar de normale werkingsstatus.
SET
Indrukken om de waarde van de te wijzigen parameter te verhogen.
Elke keer dat u deze toets indrukt, wordt de waarde van de grootheid gedurende minstens 6
+
seconden weergegeven, waarna het identificatiesymbool verschijnt.
Indrukken om de waarde van de te wijzigen parameter te verlagen.
Elke keer dat u deze toets indrukt, wordt de waarde van de grootheid gedurende minstens 6
–
seconden weergegeven, waarna het identificatiesymbool verschijnt.
Bij het indrukken van de toets + of – wordt de geselecteerde grootheid gewijzigd en onmiddellijk opgeslagen.
Wanneer de machine in deze fase per ongeluk wordt uitgeschakeld, zal de zojuist gewijzigde parameter niet
verloren gaan. De toets SET dient er uitsluitend voor om terug te keren naar de weergave van de
machinestatus. Om de uitgevoerde wijzigingen op te slaan, is het niet nodig de toets SET in te drukken.
8.3
HOE GAAT U TE WERK BIJ DE EERSTE INSCHAKELING
(alleen met ACTIVE DRIVER als accessoire)
Na een correcte installatie van de hydraulische en elektrische systemen, kunt u de ACTIVE DRIVER voeding
geven.
Op het display verschijnt de tekst "ZF" en na enkele seconden wordt de foutconditie "EC" aangegeven.
Om de ACTIVE DRIVER te laten starten, is het noodzakelijk de streefstroomwaarde (in A) en de frequentie
(in Hz) van de gebruikte elektropomp in te stellen.
Hieronder volgt een beschrijving van de stappen die moeten worden uitgevoerd om de belangrijkste
parameters in te stellen en een eerste start uit te voeren:
8.3.1 Instelling van de nominale stroom "rC"
Vanuit de normale werkingsstatus de toetsen MODE en SET en – tegelijkertijd ingedrukt houden tot het
opschrift "rC" op het display verschijnt.
Met de toetsen + en – kunt u de waarde van de parameter respectievelijk verhogen of verlagen, afhankelijk van
de gegevens op het kenplaatje van de motor van de elektropomp.
Als de ingestelde parameter lager is dan de correcte waarde, zal gedurende de werking de fout "oC"
verschijnen zo gauw de ingestelde stroom voor een bepaalde tijd wordt overschreden.
Als de ingestelde parameter hoger is dan de correcte waarde, zal de stroommeetbeveiliging op oneigenlijke
wijze actief worden voorbij de veiligheidsdrempel van de motor.
Een onjuiste configuratie van de elektrische motor van de elektropomp kan beschadiging van de
motor zelf veroorzaken.
Als u op SET drukt om het menu te verlaten zonder "Fn" in te stellen, wordt de ingestelde
stroomwaarde geactiveerd, maar zal de ACTIVE DRIVER niet deblokkeren omdat de frequentie
niet werd ingesteld. Opnieuw zal het opschrift "EC" worden weergegeven.
8.3.2 Instelling van de nominale frequentie "Fn"
Vanuit de parameter "rC" eenmaal op de toets MODE drukken, op het display verschijnt de nominale
frequentie van de elektropomp "Fn".
De frequentie "Fn" moet worden ingesteld op grond van de gegevens op het kenplaatje van de elektropomp.
Hiervoor gebruikt u de toetsen + en – .
Wanneer u vervolgens op MODE of SET drukt, worden de ingestelde stroom- en frequentiewaarden
geactiveerd en zal de ACTIVE DRIVER deblokkeren, als er tenminste geen andere fout- of blokkeercondities
bestaan.
Een onjuiste configuratie van de werkfrequentie van de elektropomp kan beschadiging van de
elektropomp zelf veroorzaken.
8.3.3 Instelling van de draairichting
Vanuit de parameter "Fn" op de toets MODE drukken om de stroom- en frequentie-instellingen te activeren
en doorgaan naar het volgende punt, "rt". Op dit punt is de ACTIVE DRIVER gereed om te staten. Een
gebruiker openen om de elektropomp te laten draaien.
Als de draairichting correct is, doorgaan naar de instelling van de Setpoint druk, anders de draairichting van de
motor omkeren met behulp van de toetsen + en – ( deze functie is ook actief bij ingeschakelde motor ).
8.3.4 Instelling van de setpoint druk
Vanuit de normale werkingsstatus de toetsen MODE en SET tegelijkertijd ingedrukt houden tot het opschrift
"SP" op het display verschijnt. In deze condities kunt u met behulp van de toetsen + en – de waarde van de
gewenste druk respectievelijk verhogen of verlagen.
Het regelbereik ligt tussen 1 en 15 bar afhankelijk van het model van de ACTIVE DRIVER.
Op SET drukken om terug te gaan naar de normale werkingsstatus.
NEDERLANDS
80
(ref. Tabel nr.14 pag. 89)
(ref. Tabel nr.14 pag. 89)