Afhellend gedeelte met een helling van
5° - 15°:
Als zich in het maaivlak een afhellend
gedeelte met een helling van 5° - 15°
bevindt, kan de begrenzingsdraad (1)
zoals afgebeeld achter de rand van het
terrein in het afhellende gedeelte worden
gelegd. Voor een storingsvrije werking van
de robotmaaier moet de
minimumafstand (0,5 m) van de rand van
het terrein tot de begrenzingsdraad
worden aangehouden.
Afhellend gedeelte met een helling van
> 5° - 15°:
Als zich in het maaivlak een afhellend
gedeelte met een helling van > 15°
bevindt, wordt geadviseerd om de
begrenzingsdraad (1) zoals afgebeeld in
het vlakke gedeelte boven de rand van het
320
terrein te leggen. De rand van het terrein
en het afhellende gedeelte worden niet
gemaaid.
12.13 Draadreserve installeren
Draadreserves die op regelmatige afstand
zijn geïnstalleerd vergemakkelijken de
noodzakelijke correcties, zoals de positie
van het dockingstation of het verloop van
de begrenzingsdraad nadien te wijzigen.
Draadreserves zullen vooral in de buurt
van moeilijke doorgangen geplaatst
worden.
Begrenzingsdraad (1) over een lengte van
ca. 1 m tussen 2 bevestigingspennen
plaatsen zoals afgebeeld. Draadreserve in
het midden met een andere
bevestigingspen aan de bodem
vastmaken.
12.14 Draadverbinders gebruiken
Voor het verlengen van de
begrenzingsdraad of voor het verbinden
van losse draaduiteinden mogen
uitsluitend de als toebehoren verkrijgbare,
met gel gevulde draadverbinders worden
gebruikt. Ze voorkomen vroegtijdige
slijtage (zoals corrosie aan de
draaduiteinden) en garanderen een
optimale verbinding.
Geef de positie van de draadverbinders op
de schets van het maaivlak aan. (
Steek losse, niet gestripte
draaduiteinden (1) tot aan de aanslag in
draadverbinders (2). Druk
draadverbinders met een geschikte tang
bij elkaar – ga na of ze goed vastklikken.
0478 131 9937 B - NL
12.2)