● Controleer vóór elke ingebruikname of
de rem goed werkt. (
12.5)
● Stel alle specifieke instellingen (van de
bestuurdersstoel) op het apparaat in.
Niet bij een draaiende
verbrandingsmotor!
● Start het apparaat niet als er personen
(in het bijzonder kinderen) of dieren in
de buurt zijn.
Startvolgorde
Het apparaat moet in de volgende
volgorde worden gestart.
● Open de brandstofkraan. (
● Trap het rempedaal vóór het starten tot
aan de aanslag in en houd het ingetrapt
of trek de handrem aan. (
(
8.12)
● Schakelaars maaiwerk controleren:
Het maaiwerk moet uitgeschakeld zijn.
(
8.5)
● Steek de sleutel in het contactslot en
draai deze in de stand "Contact aan" of
"Verbrandingsmotor draait". (
● Bij een koude verbrandingsmotor:
RT 4097 S, RT 4097 SX, RT 4112 S:
Zet de gashendel in de chokestand.
(
8.2)
RT 4112 SZ:
Zet de gashendel in de MAX-stand en
trek aan de chokeknop.
Bij warme verbrandingsmotor:
Zet de gashendel in de MAX-stand.
(
8.3)
● Draai de contactsleutel in de stand
"Verbrandingsmotor starten".
De verbrandingsmotor start. Laat de
contactsleutel los zodra de
verbrandingsmotor draait. Deze springt
vanzelf terug in de stand "Contact aan"
of "Verbrandingsmotor draait".
0478 192 9910 A - NL
● RT 4097 S, RT 4097 SX, RT 4112 S:
Zet de gashendel bij draaiende
verbrandingsmotor in de MAX-stand
terug.
Let op de klikstand! (
RT 4112 SZ:
Druk de chokeknop in. (
● De verbrandingsmotor draait.
De voet kan van het rempedaal worden
gehaald.
12.3 Verbrandingsmotor uitschakelen
Vóór het uitschakelen van de
14.8)
verbrandingsmotor het maaiwerk
uitschakelen. (
8.11),
Kans op letsel!
Als de machine na het uitschakelen
van de verbrandingsmotor wordt
verlaten, moet de contactsleutel om
veiligheidsredenen worden
verwijderd. Bewaar de
contactsleutel op een plek waartoe
alleen bevoegde personen toegang
8.1)
hebben, om gebruik door kinderen
of andere personen die niet
vertrouwd zijn met de machine, te
voorkomen.
Bovendien moet voor het verlaten
van de machine altijd de handrem
worden aangetrokken. (
De verbrandingsmotor moet in de
volgende volgorde worden
uitgeschakeld:
● Rem het apparaat af totdat het stil staat.
● Maaiwerk uitschakelen. (
● Gashendel in de MIN-stand zetten.
(
8.2), (
● Contactsleutel in de stand
"verbrandingsmotor uit" draaien. De
verbrandingsmotor schakelt uit,
8.2)
8.4)
8.5)
8.12)
8.5)
8.3)
● Handrem aantrekken. (
● Eventueel de brandstofkraan sluiten.
(
14.8)
● De contactsleutel eruit trekken en
zodanig bewaren dat uitsluitend
bevoegde personen toegang ertoe
hebben.
12.4 Rijden
Waarschuwing!
Kies op ongebaande paden altijd
een lagere rijsnelheid.
Elke keer dat u van rijrichting
verandert, met name op hellingen,
moet de rijsnelheid overeenkomstig
worden verminderd.
Om een optimale koeling van de
transmissie te verzekeren moet de
rijsnelheid uitsluitend via het
aandrijfpedaal bij een maximaal
toerental van de verbrandingsmotor
worden geregeld.
De volgende punten moeten vóór het
rijden in acht worden genomen:
● Controleer vóór elke rit of de rem goed
werkt. (
8.11)
● Hendel van de transmissievrijloop
inschakelen. (
8.14)
● Breng het apparaat tot stilstand en
schakel daarna pas de keuzehendel
voor de rijrichting om.
Vooruit rijden:
● Verbrandingsmotor starten. (
● Keuzehendel rijrichting in de voorste
stand (rijrichting vooruit) zetten. (
● Handrem loszetten, indien
aangetrokken. (
8.12)
8.12)
12.2)
8.7)
135