6.1 Algemene instructies
Inbedrijfstelling
De inbedrijfstelling dient door een hiervoor deskundige per-
soon te gebeuren, waarvoor de onmiddelbare leverancier
van de afvalwaterhefinstallatie voor de beschikbaarheid
ervan verantwoordelijk is. Voor de inbedrijfstelling is een
proefloop met water gedurende minimum twee schakelcy-
clussen noodzakelijk. Gedurende de proefloop dient een
drooglopen te worden vermeden. Voor, gedurende of na
deze proefloop dient te worden gecontroleerd:
a) de elektrische beveiliging van de afvalwaterhefinstallatie vol-
gens de voorschriften van IEC of de plaatselijke voorschrif-
ten;
b) de draairichting van de motor;
c) de schuif (bediening open stand, dichtheid);
d) de schakeling en instelling van de schakelhoogtes in het
verzamelreservoir, voor zover niet vast ingesteld door de fa-
brikant;
e) dichtheid van de installatie, armaturen en leidingen;
f) controle van bedrijfsspanning en frequentie;
g) functiecontrole van de terugstroomverhindering;
h) storingsmeldingsvoorziening;
i) bevestiging van de persleiding;
j) motorveiligheidschakelaar; controle door kortstondig uit-
schroeven van afzonderlijke zekeringen (twee-fasen-loop);
k) oliepeil (indien oliekamer voorhanden);
l) controlelampen en tellers;
m) functiecontrole van de eventueel geïnstalleerde handpomp.
De inbedrijfstelling dient schriftelijk te worden geprotocol-
leerd, waarbij belangrijke gegevens, zoals bv. de instelling
van de motorveiligheidschakelaar en de stand van de bedri-
jfsurenteller moeten worden genoteerd.
De inbedrijfstelling mag alleen door geautoriseerd vakper-
soneel gebeuren.
Voor de inbedrijfstelling van hefinstallaties dient de norm DIN
1986, deel 3, in acht te worden genomen.
Voor de inbedrijfstelling dienen de toevoerleidingen en de
LET OP:
pomp van vaste stoffen, zoals metaal, zand enz. te wor-
den gereinigd.
Voor de inbedrijfstelling moet de pomp met transportvloeistof
tot op de hoogte van de ontluchtingsboring in de pompbe-
huizing gevuld te zijn.
De pomp mag geen lucht aanzuigen!
Na volledige en reglementaire montage van de complete in-
stallatie en alle extra onderdelen alsook de reglementaire
elektrische en buisaansluiting kan de installatie in bedrijf
worden gesteld. Alle eventuele afsluitschuiven moeten geo-
pend zijn.
Overtuig er u voor de inbedrijfstelling van, dat de voor de in-
All manuals and user guides at all-guides.com
6. Inbedrijfstelling
stallatie opgegeven nominale spanning en de stroomsoort
met de ter plaatse voorhanden nominale spanning en
stroomsoort overeenstemmen.
Controleer voor de inbedrijfstelling van de installatie ook de
installatie /bedrading nogmaals zorgvuldig. Is de aardleiding
functioneel? Werden de gebruikelijke normen / richtlijnen
met name met het oog op het explosiegevaarlijk bereik in
acht genomen?
Stel de installatie niet in werking, als er beschadigin¬gen aan
de motor, aan het schakeltoestel of aan de kabels zichtbaar
zijn.
Neem absoluut de veiligheidsinstructies in hoofdstuk 1 van
deze handleiding in acht.
6.2 Drukafvoeraansluiting
Drukafvoeraansluitingen van hefinstallaties zijn voor iedere
pomp standaard met een terugslagklep met ventilatievoorzi-
ening uitgerust. De ventilatievoorziening dient altijd in bedri-
jfsstand te staan (zie afb. 1).
De opening van de klep (in stippellijn) gebeurt uitsluitend
door de transportstroom van de pomp.
Van zodra de netaansluiting tot stand is gebracht gebeurt er
6.3 Bediening schakeltoestel (vanaf bouwjaar 01/10)
een automatische initialisatie, dat betekent een zelfcontrole
van de installatie. Na beëindigde controle is de installatie be-
drijfsklaar (Net-LED licht op).
Door op de alarm-LED te drukken kan het akoestisch alarm
uitgeschakeld worden. De pomp(en) kan (kunnen) door
tweemaal op de pomptoets te drukken manueel worden in-
geschakeld.
Alle schroefverbindingen moeten op vaste zitting worden
BELANGRIJK:
gecontroleerd.
Afb. 1
194