lingsensor plaatsvinden. Voor de kalibratie zijn 3 arbeids-
stappen nodig.
1.
Om de kalibratie te starten, selecteert u het symbool
voor de kalibratie van de hellingsensor.
2.
Plaats het apparaat op een horizontaal oppervlak en
bevestig dit met de meettoets.
3.
Draai het apparaat horizontaal 180° en druk op de
meettoets.
AANWIJZING De hellingsensor is nu gekalibreerd.
6.4.11 Apparaatinformatie
Hier vindt u informatie over het apparaat, zoals software-
versie, hardwareversie en serienummer.
nl
6.4.12 Terugzetten naar de fabrieksinstellingen
Met deze functie kunt u de fabrieksinstellingen herstellen.
6.5 Meethulpen
6.5.1 Meten met meetpunt 3 4
Voor het meten van ruimtediagonalen of vanuit moeilijk
toegankelijke hoeken kan de meetpunt worden gebruikt.
1.
Klap de meetpunt 90° uit.
De meetpunt kan nu als aanslag worden gebruikt.
2.
Klap de meetpunt 180° uit.
De meetreferentie wordt automatisch omgezet. Het
apparaat detecteert de verlengde meetreferentie.
6.5.2 Meten met doelplaat PDA 50/51/52 5
AANWIJZING
Om te waarborgen dat de resultaten betrouwbaar zijn,
dient zo mogelijk loodrecht op de doelplaat te worden
gemeten.
AANWIJZING
Voor zeer precieze metingen met de doelplaat dient de
waarde 1,2 mm bij de gemeten afstanden te worden
opgeteld.
7 Bediening
7.1 Afstandsmetingen
AANWIJZING
In principe geldt bij alle functies dat de afzonderlijke stap-
pen altijd met grafische weergaven worden ondersteund.
AANWIJZING
Treden er tijdens het continu meten meetfouten op en
wordt het continu meten door nogmaals op de meettoets
te drukken stopgezet, dan wordt de laatst geldige afstand
weergegeven.
116
Voor het meten van afstanden aan buitenkanten (bijv.
buitenmuren van huizen, omheiningen, etc.) kunt u hulp-
middelen als planken, bakstenen of andere geschikte
voorwerpen als doelmarkering aan de buitenkant leggen.
Bij grotere meetbereiken en ongunstige lichtomstandig-
heden (sterke zonneschijn) raden wij aan de doelplaat
PDA 50, PDA 51 of PDA 52 te gebruiken.
De PDA 50 doelplaat bestaat uit duurzame kunststof
met een speciaal reflecterende film. Het gebruik van de
doelplaat is aangewezen bij afstanden groter dan 10 m
bij slechte lichtomstandigheden.
De doelplaat PDA 51 is niet voorzien van een reflecte-
rende laag en wordt aanbevolen bij slechte lichtomstan-
digheden en korte afstanden.
De doelplaat PDA 52 is voorzien van dezelfde reflecte-
rende laag als de PDA 50, maar is aanzienlijk groter (210
x 297 mm). Daardoor kan met de doelplaat eenvoudiger
over grotere afstanden worden gericht.
6.5.3 Meten met laserzichtbril PUA 60
AANWIJZING
Dit is geen laserveiligheidsbril en de ogen worden hier-
mee dus niet beschermd tegen laserstraling. Omdat het
waarnemen van kleuren door de bril beperkt wordt, mag
hij niet worden gedragen tijdens het besturen van een
voertuig op de openbare weg en er mag niet in de zon
worden gekeken.
De laserzichtbril PUA 60 verhoogt de zichtbaarheid van
de laserstraal aanzienlijk.
6.5.4 Meten met meetverlenging PDA 72
AANWIJZING
De meetverlenging is gemaakt van aluminium en uitgerust
met een niet-geleidende kunststofgreep.
Indien de meetverlenging PDA 72 (optionele toebehoren)
aan de onderzijde van het apparaat wordt bevestigd,
wordt deze automatisch door het apparaat herkend en
op het display weergegeven. Het apparaat detecteert de
verlengde meetreferentie. De meetverlenging PDA 72 kan
ook aan de achterzijde van het apparaat (batterijvak) wor-
den bevestigd – hij wordt daar echter niet automatisch
herkend. Afhankelijk van de toepassing kan de referentie
handmatig worden aangepast (zie hoofdstuk "Meetrefe-
renties").
AANWIJZING
Na het starten van een functie is de laser al ingeschakeld.
AANWIJZING
De meest nauwkeurige resultaten worden verkregen door
het apparaat voor alle metingen binnen een functie vanuit
dezelfde aanslagpositie en draaias te gebruiken.