Inbouw en reparatie van het appa-
raat mogen alleen door geschoold
personeel worden uitgevoerd. Vóór
aanvang van de werkzaamheden de
montagehandleiding zorgvuldig door-
lezen en opvolgen!
Gebruiksdoel
Dit apparaat is geconstrueerd voor de inbouw in campers en
caravans en bedoeld voor particulier gebruik.
Toelating
De airconditioner Truma Saphir comfort IR beantwoordt aan
de basiseisen van EN 14511 en de veiligheidstechnische en
milieurelevante eisen van EN 378.
Voorschriften
Vrijwarings- en garantieclaims vervallen en aansprakelijk-
heidseisen worden uitgesloten met name in onderstaande
gevallen:
– wijzigingen aan het apparaat (inclusief accessoires),
– gebruik van andere dan originele Truma-onderdelen als
reserveonderdelen en accessoires,
– het niet opvolgen van de inbouwhandleiding en de
gebruiksaanwijzing.
Plaatskeuze
Bouw het apparaat in principe zo in dat het voor onderhouds-
werkzaamheden te allen tijde goed toegankelijk is en gemak-
kelijk kan worden in- en uitgebouwd.
Om een gelijkmatige koeling van het voertuig te berei-
ken, moet het airconditioningsysteem centraal in een
bergruimte of dergelijke zodanig worden gemonteerd dat de
koude lucht gelijkmatig in de caravan of de camper wordt
verdeeld.
Het airconditioningsysteem wordt op de bodem gemonteerd.
De te koelen binnenlucht wordt via een extra luchtroos-
ter in de wand van de bergruimte (1 – accessoire, art.-nr.
40040-29200) of via andere openingen met een totale opper-
vlakte van min. 300 cm² door het apparaat direct aangezogen.
De gecirculeerde lucht wordt tijdens het gebruik van
het apparaat gereinigd en gedroogd. Daarom moet bij
montage in extern liggende bergruimten (bijv. een dubbele
vloer) door middel van geschikte maatregelen worden gega-
randeerd dat de te koelen lucht vanuit de binnenruimte van
het voertuig wordt aangezogen. De aanzuiging van buiten-
lucht kan de werking van het airconditioningsysteem sterk
negatief beïnvloeden.
Plaats het apparaat indien mogelijk zodanig dat het chassis
van het voertuig zich tussen de luchtinlaat (LE) en de luchtuit-
laat (LA) bevindt.
Leg de inbouwsjabloon in de voor de inbouw bedoelde berg-
ruimte en controleer of de plaatsen voor de vloeropeningen
vrij zijn. Het airconditioningsysteem moet aan de zijkant een
minimale afstand van 20 mm en aan de achterkant 30 mm
tot wanden en meubelstukken hebben om geluidsoverdracht
tijdens het gebruik te voorkomen. Aan de voorkant bedraagt
de minimale afstand 200 mm om het vervangen van het plui-
zen- / pollenfilter mogelijk te maken.
De openingen in de voertuigbodem moeten vrij toegan-
kelijk zijn en mogen niet door erachter liggende chas-
sisdelen of dergelijke worden afgedekt! Ze mogen niet binnen
het spatbereik van de wielen liggen, eventueel een spatvanger
aanbrengen.
52
Inbouw van het airconditioningsysteem
bij voldoende ruimte
Voorbereiding
Afbeelding B
Haal het inbouwmateriaal en de afstandsbediening uit de
bergvakken (a en b) van het apparaat.
1. Afbeelding C
Leg de inbouwsjabloon in de bergruimte en zet hem vast.
Teken de bevestigingsgaten voor de 2 hoeksteunen (2) voor
en achter aan (poot moet naar buiten wijzen!).
2. Markeer de vloeropening „LE" voor de toevoer van
lucht, „LA" voor de afvoer van lucht en „KO" voor de
condenswaterafvoer.
3. Om het apparaat gemakkelijker te kunnen afstellen de
langszijden van het airconditioningsysteem markeren.
4. Verwijder de sjabloon en zaag de aangetekende vloer-
openingen eruit.
Vóór het boren altijd op erachter liggende of verborgen
gelegde kabels, gasleidingen, chassisdelen of dergelijke
letten!
Vervolgens de snijkanten van de openingen in de voertuig-
vloer met tectyl behandelen.
5. Schroef de twee hoeksteunen (2) met elk 3 schroeven vast
6. De aansluitmond (11) voor de condenswaterafvoer (KO) van
bovenaf aanbrengen.
7. Plaats het airconditioningsysteem in de ruimte tussen
de beide hoeksteunen en lijn het uit op de gemarkeerde
langszijden.
Let er bij de montage van het apparaat absoluut
op dat de aansluitmond (11) van de condenswa-
terafvoer zich in de uitsparing van de bodem van het
apparaat bevindt. Anders bestaat het risico dat er wa-
ter in de binnenruimte terechtkomt! Om een correcte
luchtcirculatie te waarborgen, moeten de openingen
in de bodem van het apparaat en de vloer exact boven
elkaar komen te liggen. Als dit niet in acht wordt ge-
nomen, is een correcte werking van het apparaat niet
gewaarborgd!
8. De 4 montagestrips opzij (3), die door de twee spanban-
den worden vastgehouden, met de bijgeleverde schroeven
(2 schroeven per strip) vastschroeven.
Het airconditioningsysteem moet rondom met de bij-
geleverde strips worden bevestigd om het onbedoeld
wegglijden bij krachtige bewegingen (bijv. sterk remmen) te
vermijden.
9. De aansluitmond (11) voor de condenswaterafvoer van
onderen rondom met carrosseriekit afdichten.
10. Bevestig de beide vloerroosters (5) voor „LE" en „LA"
met geschikte schroeven of klemmen (niet bijgeleverd) van
onderen tegen de bodem van het voertuig.