5. Schuif eerst het voorste paar cilinders uit door de schake-
laar (a) 'Front' te verschuiven. Het systeem detecteert automa-
tisch grondcontact, stopt kort en vermindert de uitschuifsnelheid
wanneer het weer wordt geactiveerd.
Stop de uitschuifbeweging bij contact met de grond.
6. Schuif vervolgens het paar cilinders aan de achterkant uit door
de schakelaar (b) 'Rear' te verschuiven. Het systeem detecteert
automatisch grondcontact, stopt kort en vermindert de uitschuif-
snelheid wanneer het weer wordt geactiveerd.
Stop de uitschuifbeweging bij contact met de grond.
7. Positioneer twee waterpassen op de voertuigbodem (binnen)
dwars over de rijrichting en in rijrichting. Deze dienen als refe-
rentiebalans.
8. Schuif de steunen van het voertuig verder uit totdat de libellen
van beide waterpassen precies in het midden tussen de randli-
mieten staan. Als u het voertuig over het algemeen te ver heeft
opgetild, is dit niet bepalend voor het latere niveauproces, er
wordt hoekinformatie en geen hoogte-informatie opgeslagen.
Als u echter het hefpunt van een cilinder heeft bereikt
zonder dat het voertuig horizontaal kon worden uitgelijnd,
moet eerst de correcte positie van de cilinder worden
gecontroleerd.
Zorg ervoor dat de cilinder op de opgegeven hoogte is
gemonteerd (richtwaarde 160-190 mm bodemvrijheid) en
dat het voertuig op een vlakke ondergrond staat.
Schuif alle cilinders volledig terug en herhaal stap 3-6.
4102561_b
nl
31