Aanwijzingen voor alternatieve toepassingstechnieken
Bij een transfemorale toegang moet u op de volgende punten letten:
■
De proximale botdelen moeten verbonden blijven met de weke delen.
■
Doorgaans worden er enkel distale mergholteboren (PREVISION® gebogen) of distale ruimers gebruikt.
■
De distale implantaatcomponent moet worden geborgd.
■
De distale verankering van het implantaat moet meer dan 10 cm lang zijn.
Bij een montage van het implantaat buiten het bot, moet u op de volgende punten letten:
■
De grootte van de implantaatcomponenten wordt gekozen analoog aan de hierboven beschreven procedure.
■
De rotatiestand van het proximale implantaat wordt analoog aan de in vivo-stand van de rasp (PREVISION®
gebogen) ingesteld.
■
De montage van de implantaatcomponenten en het gebruik van de momentsleutel blijven gelijk.
■
Breng het implantaat aan met behulp van een slaginstrument.
►
Controleer de bevestiging van de implantaatcomponenten na de implantatie nogmaals met de momentsleutel.
►
Voer opnieuw een proefrepositie uit en controleer de beweeglijkheid van het gewricht, de stabiliteit en de been-
lengte.
►
Controleer de implantaatpositie en documenteer deze intraoperatief (met beeldconverter).
►
Verwijder het beschermkapje van de protheseconus net voor de inbrenging.
►
Spoel, reinig en droog de buitenconus van de schacht en evt. de binnenconus van de prothesekogel.
►
Controleer of de conusgrootte van de gebruikte prothesekop met de conussteekverbinding van de prothese-
schacht overeenstemt (conusgrootte 12/14).
►
Breng de prothesekop aan.
►
Verbind de prothesekop en de protheseconus uitsluitend bij kamertemperatuur met elkaar.
►
Koel de implantaten indien nodig af tot kamertemperatuur.
►
Ter voorkoming van abnormale slijtage van de prothese: Verwijder alle loszittende botresten en evt. botcemen-
tresten voor u de wonde sluit.
Voor meer informatie over Aesculap-implantaatsystemen kunt u altijd contact opnemen met B. Braun/Aesculap of
met de bevoegde B. Braun/Aesculap-vestiging.
TA-Nr. 010988
06/12
V6
Änd.-Nr. 44752