Spoor instellen aan de vooras:
Het toe-/uitspoor aan de vooras kan worden ingesteld
door het verdraaien van de spoorstanghendel (A). Omdat
deze elk een links- en rechts schroefdraad hebben, hoeft
u hem voor het verstellen niet te demonteren.
Verdraai altijd de beide spoorstanghendels gelijkmatig (lin-
B
ker en rechter voorwiel), omdat anders de trimming op de
zender moet worden versteld (of zelfs de aansturing door
A
de stuurservo door het verstellen van de servostang).
In de aankoppelhoek (B) en in de fusee (C) bevinden zich
verder meerdere bevestigingspunten voor de spoorstang-
C
hendel; deze dienen om de inslaghoek van het voorwiel te
wijzigen (Ackermann-hoek).
De fabrikant heeft hier reeds de optimale instelling uitge-
voerd, daarom moet u de bevestigingspunten (B) en (C)
niet veranderen.
Spoor instellen aan de achteras:
De spoorinstelling aan de achteras van deze auto is vast voorgegeven en kan niet worden ingesteld.
c) Mechanisch lagere wegligging
Voor de lagere wegligging van het chassis is het mogelijk
om de uitveerweg mechanisch te begrenzen.
Hiervoor kan in elk van de onderste 4 draagarmen
een kleine stelschroef worden afgesteld.
Als de stelschroef verder wordt ingedraaid, kan de draag-
arm niet meer zover uitveren, waardoor het chassis
dieper komt te liggen.
Opdat het chassis niet opzet, moeten bij een lagere weg-
ligging de schokdempers overeenkomstig harder worden
ingesteld.
114