● bij gebruik in reglementaire bereik van het lucht-
vermogen.
● bij een toegestaan werkpunt. De op het type-
plaatje vermelde stroom en het vermogen zijn
vrij aanzuigend en vrij uitblazend gemeten. Deze
kunnen afhankelijk van het werkpunt hoger of
lager worden.
Doorslaggevend voor de thermische beveili-
i
ging is een motorveiligheidsschakelaar.
Ventilator elektrisch aansluiten
1. Voedingsstroomkringen uitschakelen, waarschu-
wingsbord tegen opnieuw inschakelen zichtbaar
aanbrengen.
2. Aansluitdoos openen, leidingen in de aansluit-
doos steken en met kabeldoorvoer vastschroeven.
Aanhaalmomenten (in Nm bij 20 °C) in acht ne-
men. Vastzitten controleren en evt. aandraaien.
Deksel van de aansluitdoos: M4
roestvrijstalen cilinderkopschroeven
Mantelklemmen
Kabeldoorvoer M16 x 1,5:
Aansluitschroefdraad
Dopmoer
Klembereik
Klembereik + verloopafdichtset
Kabeldoorvoer M20 x 1,5:
Aansluitschroefdraad
Dopmoer
Klembereik
Klembereik + verloopafdichtset
Afsluitdop M20 x 1,5
3. Ventilator elektrisch bedraden schakelsche-
ma afb. D. Vrije, niet benodigde draadeinden
isoleren.
Aarding van de ventilator en buizensysteem
1. Aardleiding aan de kant van het net in de ex-be-
veiligde aansluitdoos aansluiten.
2. Buizensysteem van de aardleiding op de klem
buiten op de ventilator aansluiten.
Draai- en transportrichting
1. Draai- en transportrichting controleren pijltjes
op het ventilatorhuis:
Transportrichting via de motor zuigend,
draairichting rechts
draairichting motor in kijkrichting waaier
Motorveiligheidsschakelaar, aan-/uitschakelaar
1. Motorveiligheidsschakelaar installeren en con-
form schakelschema bedraden ( schakelsche-
ma, afb. D, klem 4, 5 en 6). Aanbeveling: MAICO
MVEx 0,4 uitsluitend buiten de plaats waar
ontploffingsgevaar kan heersen installeren.
2. Motorveiligheidsschakelaar op de nominale
stroom van de motor instellen (niet I
3. Breng een zelf beschikbaar te stellen aan/
uit-schakelaar aan.
Controle elektrische aansluiting
1. De volgende controles uitvoeren: D = gedetail-
leerde controle, N = controle van dichtbij,
S = visuele controle
Controleschema
I
Schroeven, kabel- en leidingdoor-
voeren (direct en indirect), blinde
sluitingen van het juiste type,
volledig en
dicht.
II
Kabel- en leidingtype overeenkom-
stig het doel.
III
Aan kabels en leidingen geen
zichtbare beschadiging.
IV
Elektrische aansluitingen vast.
V
Niet gebruikte aansluitklemmen
vastgedraaid.
Controleschema
VI
Isolatieweerstand (IR) van de mo-
torwikkelingen bevredigend.
VII
Aardverbindingen, incl. alle aanvul-
lende potentiaalvereffeningsaan-
sluitingen, zijn reglementair
(bijv. aansluitingen zijn vast, draad-
doorsneden zijn voldoende).
Foutlusimpedantie (TN-systeem)
VIII
of aardingsweerstand (IT-systeem)
bevredigend.
IX
Automatische elektrische veiligheids-
inrichtingen juist ingesteld (auto-
matisch terugzetten niet mogelijk).
Speciale gebruiksomstandigheden
X
zijn in acht genomen (motorveilig-
heidsschakelaar).
XI
Alle kabels en leidingen die niet ge-
bruikt worden zijn juist aangesloten.
1,4 Nm
XII
Installatie met veranderbare span-
2,5 Nm
ning is in overeenstemming met de
documentatie.
1,8 Nm
XIII
Elektrische isolatie schoon/droog.
1,3 Nm
4,5 ... 9 mm
2. Ex-beveiligd deksel van de aansluitdoos aan-
2 ... 6 mm
brengen. Erop letten dat er geen vuildeeltjes in
de aansluitdoos zitten en de afdichting van het
2,3 Nm
deksel van de aansluitdoos rondom goed op de
1,5 Nm
aansluitdoos ligt. Aanhaalmomenten van 1,4 Nm
7 ... 13 mm
in acht nemen. Controleren of de aansluitdoos
4 ... 8 mm
dicht is.
1,0 Nm
18 In gebruik nemen
Controles vóór het in gebruik nemen
1. De volgende controles uitvoeren: D = gedetail-
leerde controle, N = controle van dichtbij,
S = visuele controle
Controleschema
I Geen beschadiging of niet-toege-
stane wijzigingen aan het apparaat.
II Toestand van de afdichting van de
aansluitdoos bevredigend. Erop let-
ten dat de aansluitingen dicht zijn.
III Geen aanwijzing voor het binnen-
dringen van water of stof in het
huis in overeenstemming met de
IP-bepaling.
IV Gekapselde onderdelen onbescha-
digd.
V Waaier met voldoende afstand ten
opzichte van het huis (luchtspleet),
zie hoofdstuk 16.
VI Luchtstroom niet belemmerd.
Geen vreemde voorwerpen in de
).
max
luchtweg.
VII Afdichting van schachten, kabels,
buizen en/of "conduits" bevredi-
gend.
VIII Conduitsysteem en overgang naar
gemengd systeem onbeschadigd.
IX Apparaat is voldoende tegen
corrosie, weer, trilling en andere
storende factoren beveiligd.
D
N
S
X Geen overmatige stof- of vuilop-
●
●
●
hopingen.
Controle reglementaire werkwijze
●
1. Apparaat inschakelen en de volgende controles
conform controleschema uitvoeren:
●
●
●
Controleschema
●
I Draairichting of transportrichting
●
D
N
Controleschema
S
●
II Voor correcte stroomopname
zorgen. De nominale stroom
( typeplaatje) kan door plaatselij-
●
●
●
ke omstandigheden (buistraject,
hoogte boven de zeespiegel, tem-
peraturen) hoger of lager worden.
III De thermische veiligheid wordt door
het motorveiligheidsschakelaar-
●
systeem veiliggesteld.
Instelling motorveiligheidsschakelaar
●
1. Motorveiligheidsschakelaar op 0,32 A instellen.
De motor moet bij een aanspreekstroomverhouding
I
/I
= 1,5 binnen de tijd t
●
A
N
schakeld worden.
●
19 Reiniging, onderhoud
Conform richtlijn 1999/92/EG moeten arbeids-
●
●
plaats en arbeidsmiddelen met de vereiste aan-
dacht voor de veiligheid worden onderhouden.
Met de in EN 60079-17 vermelde punten moet
●
rekening worden gehouden en deze moeten
worden uitgevoerd.
De termijnen moeten conform EN 60079-17 door de
exploitant worden vastgelegd en kunnen door een
toereikend onderhoudsconcept verlengd worden –
frequentie afhankelijk van de omgevingscondities
en verwachte belemmeringen. Bij stof en corrosieve
omgeving moeten de onderhoudstermijnen worden
verkort.
GEVAAR
!
Gevaar door elektrische schok.
● Vóór toegang tot de aansluitklemmen alle voe-
dingsstroomkringen vrijschakelen.
● Tegen opnieuw inschakelen beveiligen en de
spanningsloze toestand constateren.
● Aarden en de AARDE met kort te sluiten actieve
D
N
S
onderdelen verbinden.
●
●
●
● Naburige, onder spanning staande onderdelen
afdekken of afsluiten.
●
● Een waarschuwingsbord zichtbaar aanbrengen.
Zorg ervoor dat er geen explosieve omgeving
���������������
●
VOORZICHTIG
!
Hete motoroppervlakken kunnen tot huidver-
brandingen leiden als u deze aanraakt.
●
Raak geen hete motoroppervlakken aan. Voor
reinigings- en onderhoudswerkzaamheden afwach-
●
ten, tot de motor afgekoeld is.
●
●
●
VOORZICHTIG
!
Gevaar voor verwondingen bij ontbrekende
afscherming tegen insteken/aanraken (veilig-
●
●
●
heidsrooster) aan vrije luchtin-/uitlaat. Gebruik
uitsluitend met afscherming aan beide kanten
toegestaan.
●
LET OP:
Beschadiging van het apparaat
●
●
●
Apparaten met al vooraf geïnstalleerde
leidingtoevoer naar de aansluitdoos kunnen
beschadigd raken als er aan de aansluitleiding
●
●
●
getrokken wordt of het apparaat aan de leiding
wordt opgetild. Niet aan aansluitleidingen trek-
ken of het apparaat aan de leiding optillen.
Reiniging door een bevoegd persoon
( hoofdstuk 3)
Ventilator regelmatig, met passende tussenpozen
D
N
S
met een vochtige doek reinigen, met name na een
●
langere periode van stilstand. Ventilator met kortere
tussenpozen reinigen als er te verwachten valt, dat
er zich op de waaier en andere onderdelen van de
ventilator stoflagen afzetten.
NL
D
N
S
●
●
= 300 seconden uitge-
E
63