OPMERKING Als er moeilijkheden
zijn bij het starten, blijf dan niet te lang
aanhouden om de accu niet uit te putten en
de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel
weer in de «stop» stand, wacht enkele
seconden en probeer opnieuw te starten.
Indien het probleem voortduurt, raadpleeg
dan hoofdstuk «14» van deze handleiding
en de handleiding van de motor.
6.5 BEDRIJF
6.5.1 Vooruit rijden en verplaatsingen
Tijdens het vervoer:
• de snij-inrichtingen uitschakelen (par. 5.6);
• plaats de snijgroep op de
maximale hoogte (par. 5.8);
• breng het versnellingscommando
naar een tussenpositie, tussen het
minimale toerental «schildpad» en
het maximale toerental «haas».
• schakel de handrem uit, laat het
rempedaal los (par. 5.4).
• druk het aandrijfpedaal (par. 5.17) in
de richting van de "vooruitversnelling"
en bereik de gewenste snelheid door
de druk op het pedaal zelf en op het
gaspedaal geleidelijk aan te vergroten.
De inschakeling van de aandrijving
moet gebeuren volgens de beschreven
modaliteiten (par. 5.17, 5.18) om te
vermijden dat een te bruuske koppeling het
steigeren en controleverlies van het voertuig
kan veroorzaken, vooral op hellingen.
6.5.2 Remmen
Minder eerst de snelheid van de machine door
het toerental te verlagen, en druk daarna op
het rempedaal (par. 5.16) om nog snelheid te
minderen, tot het voertuig wordt gestopt.
Een gevoelige vertraging van de machine
wordt al verkregen zodra het aandrijfpedaal
wordt losgelaten (par. 5.17, 5.18).
6.5.3 Achteruitversnelling
BELANGRIJK Het inschakelen van
de achteruitversnelling dient uitgevoerd
te worden als de machine stilstaat.
1. Schakel het pedaal in (par. 5.16)
tot de machine stil staat;
2. schakel de achteruitversnelling in door
op het koppelingspedaal in de richting
"achteruitversnelling" te duwen (par. 5.18).
6.5.4 Het gras maaien
Doe als volgt om met de machine te werken:
1. breng de versnellingshendel naar de
stand van het maximaal toerental ("haas");
tijdens het gebruik van de machine moet
deze stand steeds gebruikt worden;
2. plaats de snijgroep op de maximale hoogte;
3. de snij-inrichtingen inschakelen (par.
5.6), enkel op het grasveld, vermijd
de snij-inrichtingen in te schakelen op
grond met grind of te hoog gras;
4. Begin geleidelijk aan en zeer
voorzichtig te rijden en te maaien,
zoals eerder al werd beschreven;
5. Pas de snelheid en de maaihoogte aan (par.
5.8) aan de toestand van het gras (hoogte,
densiteit en vochtigheid van het gras) en
aan de hoeveelheid verwijderd gras;
6. Het uitzicht van het grasveld zal
mooier zijn als de maaibeurten altijd op
dezelfde hoogte worden uitgevoerd, en
afwisselend in beide richtingen (afb. 27).
BELANGRIJK Om achteruit te kunnen rijden
met de snij-inrichtingen ingeschakeld, moet men
de toets voor toelating ingedrukt houden (par.
5.11) om te vermijden dat de motor stilvalt.
Elke keer als een afname in het aantal
toeren van de motor wordt waargenomen,
moet men de snelheid te vertragen, denk
eraan dat er nooit een mooi maaibeeld
verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog
is ten opzichte van de hoeveelheid gras.
Schakel de snij-inrichtingen uit en breng
de snijgroep naar de hoogste stand.
– Tijdens verplaatsingen tussen werkzones
– Bij het oversteken van
oppervlaktes zonder gras.
– Elke keer wanneer men een
hindernis moet overkomen.
6.5.5 Tips om altijd een mooi
gazon te hebben
• Voor een mooi, groen en zacht gazon is het
nodig dat het gras regelmatig gemaaid wordt.
Het gazon kan van verschillende soorten
gras zijn. Bij regelmatige maaibeurten, groeit
het gras sneller, waardoor meer wortelgroei
ontstaat en een mooi dicht gazon bekomen
wordt; indien minder vaak gemaaid wordt,
wordt ook de groei van hoog en wild gras
bevorderd (klaver, margrieten, enz.) De
maaifrequentie wordt bepaald aan de hand
van de groei van het gras, waarbij vermeden
moet worden dat het gras te hoog wordt.
NL - 18