5.13 CRUISE CONTROL
Met deze inrichting kan de gewenste
snelheid vooruit gehandhaafd
worden, zonder dat het pedaal moet
ingedrukt worden (afb. 13.B, 14.B).
De paddenstoelbediening heeft twee standen:
1. Ingedrukt. Inrichting
uitgeschakeld (niet actief)
2. Uitgetrokken. Inrichting
ingeschakeld (actief)
• Wanneer de inrichting wordt ingeschakeld
terwijl vooruit wordt gereden, handhaaft de
machine de snelheid die op dat ogenblik
is bereikt, zonder dat het pedaal moet
ingedrukt worden (afb. 13.B, 14.B).
• In de achteruitversnelling van de
inrichting niet ingeschakeld worden.
• Wanneer de inrichting is ingeschakeld,
is het niet mogelijk om het pedaal
van de achteruitversnelling te
activeren (afb. 13.C, 14.C).
OPMERKING Tijdens hellingen of
afdalingen kan de snelheid variëren
ten opzichte van diegene die is
ingesteld op een vlak terrein.
Om de inrichting uit te schakelen en de
bediening van de voortbewegingssnelheid
te resetten met het pedaal (afb. 13.B,
14.B) moet als volgt gehandeld worden:
• druk het pedaal in (afb. 13.B, 14.B);
of
• druk het rempedaal in (afb. 13.A, 14.A).
In beide gevallen keert de
paddenstoelbediening automatisch
terug naar de stand «Ingedrukt».
BELANGRIJK Gebruik de
paddenstoelbediening absoluut niet
om de inrichting uit te schakelen.
5.14 TELLER(INDIENVOORZIEN)
De teller (afb. 15.K) wordt geactiveerd
elke keer dat de sleutel (afb. 15.A) op
«START» wordt gedraaid. Hij duidt het
aantal bedrijfsuren van de motor aan.
5.15 HULPAANSLUITING
VOOR ACCESSOIRES
Staat de aansluiting toe van elektrische
apparatuur met voeding 12 Volt in
gelijkstroom, met maximum vermogen
van 50 Watt, voorzien van een geschikte
stekker (type voor auto) (afb. 15.M).
– De aansluiting is onder spanning
gesteld wanneer de sleutel (afb.
15.A) op «START» is gedraaid.
5.16 BEDIENING KANTELING OPVANGZAK
• Handmatige bediening
De kanteling van de opvangzak om deze leeg
te maken, gebeurt met de hendel (afb. 15.L),
die uit zijn zitting kan verwijderd worden.
• Elektrische bediening
De kanteling van de opvangzak om deze leeg
te maken, gebeurt met de knop (afb. 15.N),
die moet ingedrukt gehouden worden tot de
motor voor de bediening wordt stilgelegd.
De opvangzak wordt opnieuw in de
bedrijfsstand gesteld door de knop
(afb. 15.O) ingedrukt te houden tot de
veerhaak wordt gekoppeld en de motor
voor de bediening wordt stilgelegd.
5.17 CONTROLELAMPEN EN
GELUIDSSIGNALERING
Wanneer de sleutel op «START» wordt
gedraaid, lichten alle controlelampen
gelijktijdig en ongeveer een halve seconde
lang op (met een kort geluidssignaal) wat
aanduidt dat de werking correct is.
Daarna, wanneer een controlelamp oplicht:
Parkeerrem ingeschakeld (afb. 16.B)
Opvangzak of aflaatbescherming
achteraan ontbreekt (afb. 16.D)
Snijgroep gekoppeld (afb. 16.A)
NL - 13