Actie
de handrem wordt
ingeschakeld zonder
de snij-inrichtingen te
hebben uitgeschakeld.
men schakelt de
versnellingshendel in
ofwel het pedaal met de
handrem ingeschakeld
men schakelt de
achterwaartse versnelling
in, met de snij-inrichtingen
ingeschakeld, zonder de
toets voor toelating ingedrukt
te houden (pag. 5.7)
Schakel de machine
aan in de vooruit- en de
achteruitversnelling, en
schakel de vrijstand in/
laat het aandrijfpedaal
los (par. 5.17; par. 5.18)
Activeer het rempedaal
(par. 5.16)
Rijtest
Indien eender welke van deze resultaten
verschilt van wat aangegeven is in de
tabellen, mag de machine niet gebruikt
worden! Richt u tot een dienstcentrum
voor de nodige controles en herstelling.
BELANGRIJK Denk er altijd aan dat de
beveiligingssystemen het starten van de motor
beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften
niet in acht worden genomen. Nadat in de
bovenstaande gevallen het belet tot starten
is hersteld, dient de sleutel (afb. 15.A) in
de stopstand gedraaid te worden voordat
de motor opnieuw gestart kan worden.
6.3 GEBRUIK OP HELLEND TERREIN
Neem de limieten van de Tabel "Technische
Gegevens" en van "afb. 24" in acht,
onafgezien van de looprichting.
Denk eraan dat er geen "veilige" hellingen
bestaan. Werken op bij hellingen vereist
bijzondere aandacht. Om omkantelen
of verlies van controle over de machine
te vermijden, raadt men aan:
• Het gazon in geen geval te maaien in de
dwarsrichting ten opzichte van de helling.
Maai een hellend gazon altijd van boven
naar beneden en nooit in de dwarsrichting.
Pas erg goed op bij het veranderen van
richting en let erop niet op obstakels te stuiten
(bijv. stenen, takken, wortels, enz.). Deze
Resultaat
De motor stopt
De motor stopt
De motor stopt
De machine
vertraagt en stopt.
De machine stopt.
Geen abnormale
trillingen.
Geen abnormaal geluid
NL - 17
obstakels kunnen het zijwaarts glijden en
het omkiepen van de machine veroorzaken
of de macht over het stuur doen verliezen.
• Niet plotseling te stoppen of weg te rijden
bij het op– of afrijden van een helling;
• Schakel de aandrijving zacht en
uiterst voorzichtig in om te vermijden
dat de machine zou steigeren.
• Verminder de snelheid:
– vooraleer van richting te veranderen
en in smalle bochten
– vooraleer een hellend terrein op te
rijden, vooral benedenwaarts
• Gebruik de achteruitversnelling nooit
om snelheid te minderen; dit kan de
macht over het stuur doen verliezen,
vooral op gladde terreinen.
• Schakel altijd de handrem in voordat u de
machine stilstaand en onbeheerd achterlaat.
• Rijd van afdalingen zonder het aandrijfpedaal
te activeren, maar benut het remmende
effect van de hydrostatische transmissie,
wanneer de transmissie niet is ingeschakeld
6.4 STARTEN
1. Open de brandstofkraan (afb.
25.A) (indien voorzien).
2. Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
3. De aandrijving in de vrije stand («N»)
zetten (par. 5.17; par. 5.18).
4. De snij-inrichtingen uitschakelen (par. 5.6).
5. Trek de handrem aan (par. 5.4).
6. Plaats het versnellingscommando in de stand
voor maximaal toerental "haas" (par. 5.2).
7. Bij koud opstarten: het commando
choke inschakelen (par. 5.2 / par. 5.3)
8. Steek de sleutelschakelaar in het
contactslot en draai deze in de «draaien»
stand om het elektrische circuit in werking
te stellen, draai de sleutel daarna in de
«start» stand om de motor te starten;
9. Laat de sleutel los zodra de motor gestart is.
10. Bij koud opstarten, zodra de
motor normaal draait:
10a. Schakel het commando choke uit (par. 5.2)
en plaats het versnellingscommando in
de stand voor maximaal toerental "haas"
10b. Schakel het commando
choke uit (par. 5.3).
OPMERKING Het gebruik van het
commando choke bij reeds warme motor kan
de bougie vervuilen en een onregelmatige
werking van de motor veroorzaken.
11. Als de motor eenmaal draait, breng de
gashendel terug in de «schildpad» stand;